200604780/1.
Datum uitspraak: 24 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de gemeenteraad van Werkendam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Recreatiecentrum St. Hubertushoeve B.V.", gevestigd te Hank,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 20 december 2005 heeft de gemeenteraad van Werkendam, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 november 2005, het bestemmingsplan "Kurenpolder" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 april 2006, no. 1159317, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 27 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2006, en appellante sub 2 bij brief van 29 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 8 augustus 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het onderzoek is een nader stuk ontvangen van verweerder. Dit stuk is aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2006, waar de gemeenteraad van Werkendam, vertegenwoordigd door J. van den Berg, ambtenaar van de gemeente, en "Recreatiecentrum St. Hubertushoeve B.V.", vertegenwoordigd door mr. L.Y. Pawlikoweks, advocaat te Waalwijk, en C.J.B.N. Grommers, en verweerder, vertegenwoordigd door G. Toenbreker, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt van appellanten
2.2. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan de in artikel 8, eerste en tweede lid, onder d, van de planvoorschriften opgenomen zinsneden die voorzien in een reclamemast, en aan de aanduiding "reclamemast" op de plankaart. Zij voeren hiertoe aan dat verweerder zijn oordeel ten onrechte heeft gebaseerd op de Landschapsverordening Noord-Brabant 2002 (hierna: de Landschapsverordening) aangezien de Landschapsverordening niet van toepassing is omdat de reclamemast binnen de bebouwde kom staat.
Voorts betogen appellanten dat, voor zover de Landschapsverordening van toepassing is, deze verordening de reclamemast toestaat. Zij wijzen hierbij op artikel 2, derde lid, van de Landschapsverordening, waarin staat dat het verbod om buiten de bebouwde kom borden te plaatsen niet geldt als de borden op een bedrijventerrein worden geplaatst, en betogen dat het recreatieterrein de Kurenpolder in ruimtelijk opzicht vergelijkbaar is met een bedrijventerrein.
Ten slotte stellen appellanten dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 4 van de Landschapsverordening. Zij wijzen in dat verband op de in de omgeving reeds aanwezige grote en hoge objecten. Voorts achten zij de reclamemast van belang voor een goede promotie van de Kurenpolder. Verder staat de reclamemast er al sinds 2001 en is verweerder niet tot handhaving overgegaan.
2.3. Verweerder acht de reclamemast met een toegestane hoogte van maximaal 30 meter in strijd met de provinciale Landschapsverordening en heeft daarom goedkeuring onthouden aan bovengenoemde planonderdelen. Op grond van de Landschapsverordening geldt volgens verweerder een algeheel verbod om buiten de bebouwde kom borden en dergelijke te plaatsen, behoudens nader genoemde uitzonderingen. Volgens verweerder biedt de Landschapsverordening onvoldoende ruimte om het recreatieterrein te kunnen aanmerken als een bedrijfsterrein zodat daarin geen basis is gelegen om de reclamemast positief te kunnen bestemmen. Het argument van appellanten dat de reclamemast nodig is voor de promotie van het recreatieterrein de Kurenpolder leidt volgens verweerder niet tot het oordeel dat met toepassing van de hardheidsclausule van dit beleid dient te worden afgeweken. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat de naamsbekendheid van de Kurenpolder ook op andere wijzen kan worden vergroot.
Vaststelling van de feiten
2.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1. Het bestemmingsplan "Kurenpolder" betreft het recreatiegebied de Kurenpolder ten zuidwesten van de kern Hank in de gemeente Werkendam. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door het (toekomstige) waterrecreatiegebied de Aakvlaai, aan de noordzijde door agrarisch gebied en een sportveldencomplex, aan de oostzijde door het talud van de rijksweg A27 en aan de zuidzijde door de Bergsche Maas.
De Kurenpolder wordt gebruikt voor zowel dag- als verblijfsrecreatie. De huidige inrichting van de Kurenpolder kenmerkt zich door een diepe waterplas die omringd wordt door diverse recreatieve voorzieningen, zoals een kampeerterrein, watersportfaciliteiten, een golfterrein en een terrein voor dagrecreatie.
Ten zuidoosten van het recreatieterrein bevindt zich de brug over de Bergsche Maas, aan de overzijde van de Bergsche Maas is een bedrijventerrein gesitueerd en ten westen daarvan staat de Amer-electriciteitscentrale.
2.4.2. Op 14 augustus 2001 is met toepassing van artikel 17 van de WRO een tijdelijke vergunning door het college van burgemeester en wethouders van Werkendam verleend voor het plaatsen van de reclamemast op het golfterrein op het perceel Kurenpolderweg 31 te Hank.
2.4.3. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Kurenpolder", voor zover thans van belang, zijn de gronden, aangewezen voor golfbaan, bestemd voor een golfbaan met bijbehorende voorzieningen en bebouwing, alsmede een reclamemast ter plaatse waar de aanduiding "reclamemast" op de plankaart voorkomt.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Kurenpolder", voor zover thans van belang, mogen op de tot golfbaan bestemde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming alsmede een reclamemast worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 10 meter mag bedragen, met uitzondering van de als zodanig op de plankaart aangeduide reclamemast, waarvan de hoogte ten hoogste 30 meter mag bedragen. Op de plankaart staat een dergelijke aanduiding.
2.4.4. Op 30 januari 1999 is de provinciale Landschapsverordening in werking getreden. Aanleiding van deze verordening was de wildgroei van (reclame)borden die leidde tot aantasting van de landschappelijke kwaliteiten van het buitengebied in de provincie Noord-Brabant.
De verordening is op 18 oktober 2002 door Provinciale Staten gewijzigd door vaststelling van de Landschapsverordening Noord-Brabant 2002 welke op 6 december 2002 in werking is getreden.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Landschapsverordening wordt verstaan onder bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, bedoeld in artikel 20a van de
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Landschapsverordening wordt verstaan onder bedrijventerrein: gerealiseerd industrie- of bedrijventerrein, als zodanig bestemd in het vigerende bestemmingsplan of waarop artikel 19 van de WRO is toegepast.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, voor zover thans van belang, is het verboden om buiten de bebouwde kom borden te plaatsen.
Ingevolge artikel 2, derde lid, voor zover thans van belang, geldt het verbod niet als de borden zijn geplaatst op een bedrijventerrein.
Ingevolge artikel 4 zijn Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant bevoegd al dan niet onder het stellen van voorwaarden af te wijken van het bepaalde in artikel 2, voor zover de toepassing daarvan, mede gelet op het belang van de bescherming van het landschap, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.4.5. Ingevolge artikel 20a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 worden de grenzen van de bebouwde kom of kommen van een gemeente vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad.
Ingevolge het tweede lid worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels inzake de vaststelling van bebouwde kommen vastgesteld.
Het oordeel van de Afdeling
2.5. Voor de vraag of de gronden waarop de reclamemast staat binnen of buiten de bebouwde kom zijn gelegen is ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Landschapsverordening een verkeersbesluit op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet bepalend. De gemeenteraad heeft in weerwil van een daartoe strekkend verzoek van de Afdeling het vorenbedoelde verkeersbesluit van de bebouwde kom van Hank niet ter inzage gegeven. Nu de gemeenteraad niet aan de hand van een verkeersbesluit op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet heeft kunnen aantonen dat de gronden, waarop de reclamemast is voorzien, binnen de bebouwde kom liggen, moet het in deze ervoor worden gehouden dat deze gronden buiten de bebouwde kom liggen, zodat het verbod in artikel 2, eerste lid, van de Landschapsverordening op de reclamemast van toepassing is.
2.5.1. In de stelling van appellanten dat de Kurenpolder een grootschalig recreatieterrein is dat in ruimtelijk opzicht te vergelijken is met een industrie- of bedrijfsterrein, heeft verweerder geen grond hoeven zien voor het oordeel dat artikel 2, derde lid, van de Landschapsverordening op de reclamemast van toepassing is. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat daarvoor ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Landschapsverordening is vereist dat sprake is van een gerealiseerd industrie- of bedrijventerrein dat als zodanig is bestemd in het vigerende bestemmingsplan of waarop artikel 19 van de WRO is toegepast, welke situatie zich hier niet voordoet.
2.5.2. Niet gebleken is dat de toepassing van de verbodsbepaling, neergelegd in artikel 2, eerste lid, van de Landschapsverordening, in dit geval zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard die hadden moeten nopen tot afwijking. Hiertoe overweegt de Afdeling dat, anders dan appellanten betogen, de aanwezigheid van diverse grote en hoge objecten in de omgeving van de reclamemast, zoals de brug over de Bergsche Maas, een bedrijventerrein en de Amer-electriciteitscentrale, niet tot het oordeel leidt dat de reclamemast de bestaande landschappelijke waarden niet of nauwelijks aantast. Eveneens anders dan appellanten betogen, leidt de omstandigheid dat verweerder niet eerder handhavingsmaatregelen heeft getroffen niet tot het oordeel dat de reclamemast in ruimtelijk opzicht aanvaardbaar is, mede gelet op de omstandigheid dat voor de reclamemast een tijdelijke vergunning is verleend. Appellanten hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat de reclamemast noodzakelijk is voor de promotie van recreatieterrein de Kurenpolder. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er diverse andere middelen zijn om de naamsbekendheid van Recreatieterrein de Kurenpolder te bevorderen.
2.5.3. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de in artikel 8, eerste lid en tweede lid, onder d, van de planvoorschriften opgenomen zinsneden die voorzien in een reclamemast en de aanduiding "reclamemast" in strijd zijn met artikel 2 van de Landschapsverordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijk ordening dan wel anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft onthouden aan de in artikel 8, eerste en tweede lid onder d, van de planvoorschriften opgenomen zinsneden die voorzien in een reclamemast, en aan de aanduiding "reclamemast" op de plankaart. De beroepen zijn ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2007