200604402/1.
Datum uitspraak: 24 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te Kerkrade,
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 26 oktober 2005 heeft de gemeenteraad van Kerkrade, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 oktober 2005, het bestemmingsplan "Ursulinenpark" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 2 mei 2006, kenmerk 2006/19178, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 26 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de gemeenteraad van Kerkrade, vertegenwoordigd door mr. J.W.M. Widdershoven en ir. H.J.C. Engelen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Verweerder is, met bericht, niet ter zitting verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Appellanten betogen dat het onderhavige plan fundamenteel afwijkt van het in het eerste, ingetrokken, ontwerpplan neergelegde uitgangspunt, dat het park volledig dient te worden behouden, zodat opnieuw een inspraakronde had moeten worden gehouden alvorens het nieuwe ontwerpplan ter inzage werd gelegd.
Dit betoog slaagt niet. Vaststaat dat een inspraakprocedure is gevolgd over een voorontwerp van het plan. Nadat het daarna opgestelde ontwerpplan was ingetrokken, is een informatieavond gehouden over een aangepast ontwerpplan, waarvoor ook appellanten zijn uitgenodigd. Vervolgens is het aangepaste ontwerpplan ter inzage gelegd en is opnieuw de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen gegeven. Voorop staat dat het gemeentebestuur bij het opstellen van een ontwerpplan kan afwijken van het voorontwerp. Van het opnieuw moeten doorlopen van de inspraakprocedure kan eerst sprake zijn, indien de afwijkingen naar aard en omvang zo groot zijn, dat sprake is van een ander plan. Deze situatie doet zich in dit geval niet voor.
Standpunt van appellanten
2.4. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden 3", "Tuinen bebouwd", "Tuinen onbebouwd" en "Verkeersdoeleinden", die voorzien in de bouw van negen patiowoningen met tuinen en de daarbij horende ontsluitingsweg achter de woningen van appellanten. Daartoe voeren zij aan dat deze ontwikkelingen de kloostertuin teveel aantasten. Appellanten zijn van mening dat de kloostertuin inclusief begraafplaats in zijn geheel in stand moet blijven gezien het belang van het behoud van groen in de stad en in het bijzonder gezien de omstandigheid dat de kloostertuin is opgenomen in een inventarisatie van waardevolle tuinen. Voorts menen appellanten dat de voorziene bouw van de patiowoningen en de aanleg van een autopad achter hun woningen zal leiden tot aantasting van hun privacy en vermindering van hun woongenot. Voorts bestaat er volgens appellanten in Kerkrade geen behoefte aan nieuwe duurdere woningen. Ook is de gemeenteraad er ten onrechte vanuit gegaan dat er voldoende draagvlak is voor het autopad. Daarnaast stellen zij dat de in het plan neergelegde parkeernorm van 1,4 parkeerplaats per te realiseren woning te laag is en dat zelfs deze norm in de praktijk niet zal worden gehaald omdat het plan in beduidend minder parkeerplaatsen voorziet.
2.5. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat reeds in het eerste ontwerpplan als uitgangspunt is genomen de handhaving van het park en de openstelling daarvan voor publiek en dat het volledig in stand houden van het park niet aan de orde is geweest. Voorts wijst verweerder erop dat, voor zover appellanten menen dat de bouw van de patiowoningen zal leiden tot een waardevermindering van hun woningen, zij een planschadeclaim kunnen indienen bij de gemeenteraad van de gemeente Kerkrade. Dit staat evenwel niet in de weg aan goedkeuring van het bestemmingsplan, aldus verweerder. Voorts stelt verweerder dat een reële parkeernorm is toegepast welke is gebaseerd op de CROW-Aanbeveling 2004 (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek) waarin is opgenomen dat de parkeerkencijfers voor woningen in sterk stedelijke gebieden minimaal 1,2 en maximaal 1,4 parkeerplaats per te realiseren woning bedragen.
Vaststelling van de feiten
2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1. Het bestemmingsplan "Ursulinenpark" heeft ten doel op het terrein van het voormalige Ursulinenklooster in Kerkrade woningbouw mogelijk te maken. Het plangebied ligt in een bestaande woonwijk en kan worden aangemerkt als inbreidingslocatie. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Haghenstraat, Onze lieve Vrouwenstraat, Bockstraat, Erpostraat en Holzstraat.
2.6.2. Appellanten wonen allen aan de [locatie]. De afstand tussen de bebouwing aan de [locatie] en het bouwvlak van de patiowoningen bedraagt ongeveer 25 meter. De afstand tussen de perceelsgrenzen aan de [locatie] en het bouwvlak van de patiowoningen bedraagt ongeveer 15 meter. Het plan voorziet in een zogenoemd autopad direct grenzend aan de tuinen van appellanten. Thans grenzen de tuinen van appellanten aan de kloostertuin.
2.6.3. Aan de in het geding zijnde gronden is de bestemming "Woondoeleinden -W3- " toegekend. Ingevolge artikel 6, onder B, in samenhang gelezen met artikel 6, onder C, eerste lid, van de planvoorschriften en de plankaart zijn deze gronden bestemd voor eensgezinswoningen met maximaal twee bouwlagen en een maximale bouwhoogte van zeven meter.
2.6.4. Artikel 3 van de planvoorschriften beschrijft de hoofdlijnen van het plan. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel, voor zover thans van belang, geldt een parkeernorm van 1,4 parkeerplaats per te realiseren woning.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. In het betoog van appellanten, dat de gemeenteraad op grond van onjuiste informatie tot het oordeel is gekomen dat er voldoende draagvlak is voor het autopad, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien goedkeuring te onthouden aan het plandeel. De Afdeling overweegt hiertoe dat uit de stukken blijkt dat de gemeenteraad de tegen het ontwerpplan ingediende zienswijzen bij de besluitvorming heeft betrokken. De stelling van appellanten dat slechts twee bewoners van de [locatie] voorstander zijn van het autopad en de overige bewoners het behoud van het park prefereren, vindt geen grondslag in de ingediende zienswijzen. Indien naast appellanten nog overige bewoners van de [locatie] tegen de aanleg van het autopad waren, hadden zij daartegen een zienswijze kunnen indienen.
2.7.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat een aanmerkelijk deel van de voormalige kloostertuin als park is bestemd en als zodanig wordt behouden. Hoewel de tuin ingevolge het plan niet in zijn geheel in stand zal blijven, is niet aannemelijk gemaakt dat de tuin zijn waarde als voormalige kloostertuin verliest. Voorts kan het in het voorontwerpplan opgenomen uitgangspunt dat het park zal worden behouden niet worden aangemerkt als een toezegging dat het gehele park in stand zou blijven, ten aanzien waarvan de gemeenteraad niet anders mocht beslissen.
2.7.2. Ten gevolge van het plan zal de situatie aan de achterzijde van de woningen van appellanten veranderen, onder meer doordat appellanten vanuit hun tuin geen uitzicht meer zullen hebben op de kloostertuin. Gelet op de afstanden tussen de woningen van appellanten en de patiowoningen en de toegestane bouwhoogte van de patiowoningen, kan evenwel niet worden gesproken van een zodanig ernstige aantasting van hun privacy en het uitzicht dat hieraan doorslaggevende betekenis moet worden toegekend. Hierbij betrekt de Afdeling dat de woningen van appellanten in een woonwijk liggen. In die situatie moet een zekere beperking van privacy en uitzicht worden aanvaard. Gelet op de omstandigheid dat het autopad enkel dient ter ontsluiting van de 9 patiowoningen, kan evenzo niet worden gesproken van een doorslaggevende aantasting van hun woongenot.
2.7.3. Ten aanzien van het betoog van appellanten dat de in het plan opgenomen parkeernorm van 1,4 te laag is, overweegt de Afdeling dat deze norm is ontleend aan de CROW-Aanbeveling 2004 welke voor woningen in sterk stedelijke gebieden een parkeernorm van minimaal 1,2 en maximaal 1,4 parkeerplaats per te realiseren woning voorschrijft. De Afdeling acht het om die reden niet onredelijk dat verweerder heeft ingestemd met een parkeernorm van 1,4 parkeerplaats per te realiseren woning.
Appellanten hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat het vereiste aantal parkeerplaatsen binnen het plangebied niet kan worden gerealiseerd. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat verweerder op goede gronden de reeds in het plangebied aanwezige seniorenwoningen buiten beschouwing heeft gelaten omdat deze een eigen parkeervoorziening hebben. Voorts kan geen betekenis worden toegekend aan het eerder van de zijde van de gemeente genoemde aantal te realiseren parkeerplaatsen van 115, nu dit betrekking had op een in de ontwerpfase voorgestelde inrichting en niet op de maximaal mogelijke inrichting, ten aanzien waarvan de gemeente ter zitting heeft aangegeven dat er maximaal 185 parkeerplaatsen in het plangebied kunnen worden gerealiseerd.
Wat betreft de behoefte aan nieuwe woningen in Kerkrade is niet aannemelijk geworden dat dit plan niet past binnen het gemeentelijke woningbouwbeleid.
2.7.4. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan in zoverre.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2007