200507457/1.
Datum uitspraak: 24 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 20 december 2004 heeft de gemeenteraad van Enschede, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 december 2004, het bestemmingsplan "De Laares 2003" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 juli 2005, kenmerk RWB/2002/23, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief van 23 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2005, [appellant sub 2] bij brief van 20 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2005, [appellant sub 3] bij brief van 20 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2005, en [appellant sub 4] bij brief van 20 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2005, beroep ingesteld.
[appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 24 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2005.
[appellant sub 4] heeft zijn beroep aangevuld bij brieven van 24 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2005.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn reacties op de beroepschriften ontvangen van de gemeenteraad van Enschede. Voorts zijn nadere stukken ontvangen van [appellant sub 4]. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellant sub 4]. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2006, waar [appellant sub 2] en [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. J.J. Paalman, advocaat te Almelo, en [appellant sub 4] in persoon, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Enschede, vertegenwoordigd door R.P.C. Lefeu, ambtenaar van de gemeente. Verweerder en [appellant sub 1] zijn niet verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] stellen in beroep onder meer dat in verband met hun bedrijfsactiviteiten een afstand van tenminste 50 meter vanaf hun bedrijfsbebouwing tot woonbebouwing moet worden aangehouden. Nu echter op zeer korte afstanden van hun bedrijven woningen zijn toegelaten, kan ter plaatse van deze woningen geen sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en is het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Gelet hierop stellen appellanten dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de bestemming "Woondoeleinden -W-" betreffende de gronden binnen een afstand van 50 meter vanaf hun bedrijfsbebouwing aan de [locatie 1] en [locatie 2].
Voorts stelt [appellant sub 3] in beroep onder meer dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de bestemming "Woondoeleinden
-W-" betreffende de gronden van de tuin aan de Leliestraat 22.
2.2.1. Bovengenoemde beroepsgronden steunen niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals deze wet gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voor zover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerp-plan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.
Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest ter zake een zienswijze in te brengen. Geen van deze omstandigheden doet zich voor. De beroepen van appellanten zijn in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.4. Het plan voorziet in een actualisering van het bestemmingsplan voor de wijk De Laares. Het plan is gericht op het behoud van de bestaande ruimtelijke en functionele structuur en het mogelijk maken van gewenste ontwikkelingen in de wijk De Laares, die in 1996 door de gemeenteraad is aangewezen als sociaal vernieuwingsgebied en stadsvernieuwingsgebied.
Het beroep van [appellant sub 1]
Het standpunt van appellant
2.5. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover daarin een zogeheten knip in de weg in de Oosterstraat of de Ribbeltsweg mogelijk wordt gemaakt.
Appellant heeft een woon- en winkelpand aan de [locatie 3], op de hoek van de Oosterstraat en de Rozenstraat. Het aanbrengen van een knip in de weg zal leiden tot een aanzienlijke verslechtering van de bereikbaarheid van zijn winkel en daarmee tot ernstige economische schade, aldus appellant.
Het standpunt van verweerder
2.6. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan in zoverre goedgekeurd.
Daartoe heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het plan weliswaar de aanleg van een knip mogelijk maakt waardoor de bereikbaarheid van het winkelpand van appellant wordt beïnvloed, maar dat appellant daardoor niet onevenredig wordt benadeeld. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat appellant bezwaar kan maken tegen een eventueel verkeersbesluit waarbij wordt besloten tot realisering van de knip.
Vaststelling van de feiten
2.7. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.1. Aan de Ribbeltsweg en een aansluitend gedeelte van de Oosterstraat is de bestemming "Woondoeleinden -W-" met de aanduiding "structuurdrager" toegekend.
2.7.2. Ingevolge artikel 11.1.1 van de planvoorschriften zijn de gronden, op de kaart aangewezen voor "Woondoeleinden -W-" bestemd voor:
met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, straatmeubilair en andere werken.
2.7.3. Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder verblijfsgebied verstaan: een voor een ieder toegankelijke verblijfsruimte die is bestemd voor (de aanleg van) ontsluitingswegen, buurt- en woonstraten, woonerven, pleinen, voet- en fietspaden (…).
2.7.4. Ingevolge artikel 11.1.2. van de planvoorschriften mag op de gronden, die op de plankaart zijn aangewezen als "structuurdrager", met uitzondering van straatmeubilair, niet worden gebouwd.
Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder straatmeubilair verstaan: de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders (…).
Het oordeel van de Afdeling
2.8. Blijkens de planvoorschriften bij de bestemming "Woondoeleinden
-W-" en de aanduiding "structuurdrager" wordt in het plan niet uitdrukkelijk voorzien in de realisering van de door appellant bedoelde knip. Deze voorschriften staan daaraan evenwel niet in de weg.
Zoals verweerder en de gemeenteraad hebben gesteld, is voor het treffen van een maatregel op of aan de weg ter regeling van het verkeer zoals een dergelijke knip een besluit op grond van de Wegenverkeerswet 1994 vereist. Alvorens wordt besloten tot realisering van een knip waarmee appellant zich niet kan verenigen, dient een afweging plaats te vinden van de betrokken belangen, waaronder die van appellant, en de vraag aan de orde komen of realisering van een knip gelet op die belangen niet onredelijk is. In dat kader is derhalve gewaarborgd dat de bezwaren van appellant tegen de realisering van een knip aan de orde kunnen komen.
Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voor het overige
Het standpunt van appellanten
2.9. [appellant sub 2] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de bestemming "Woondoeleinden -W-" betreffende het perceel [locatie 1].
Hij voert daartoe aan dat zijn productie- en handelsbedrijf in verlichtingsartikelen en een bedrijf in verkoop, reparatie en serviceverlening betreffende computers zijn gevestigd op het perceel [locatie 1].
Ten behoeve van de aankoop van het pand door de gemeente is een overeenkomst onder opschortende voorwaarde gesloten. Nu deze opschortende voorwaarde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit echter niet was vervuld, bestond er geen overeenkomst tot aankoop van het pand. Evenmin is aannemelijk dat een onteigeningsprocedure kan worden ingezet. Mitsdien is geen sprake van concreet zicht op beëindiging van de bedrijven ter plaatse en zijn deze bedrijven ten onrechte niet als zodanig in het plan bestemd, aldus appellant. Ook bestrijdt hij in zoverre de (financiële) uitvoerbaarheid van het plan.
2.10. [appellant sub 3] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de bestemming "Woondoeleinden -W-" betreffende het perceel [locatie 2].
Hij voert daartoe aan dat hij aan de [locatie 2] een productie- en handelsbedrijf in lederwaren exploiteert. De onderhandelingen ten behoeve van de aankoop door de gemeente van het pand [locatie 2] hebben niet geleid tot overeenstemming. Voorts is het niet aannemelijk dat een onteigeningsprocedure kan worden ingezet. Mitsdien is geen sprake van concreet zicht op beëindiging van het bedrijf ter plaatse en is deze ten onrechte niet als zodanig in het plan bestemd, aldus appellant. Ook bestrijdt hij in zoverre de (financiële) uitvoerbaarheid van het plan.
Het standpunt van verweerder
2.11. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan in zoverre goedgekeurd.
Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat het aan het plan ten grondslag liggende stedenbouwkundig concept uitgaat van een clustering van bedrijvigheid in de Minkmaatstraat en dat dit concept een voortzetting van de bedrijfsactiviteiten op de huidige locaties niet mogelijk maakt. Verweerder onderschrijft dit concept. Voorts stelt hij dat de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan blijkt uit de aan het plan ten grondslag liggende exploitatie.
Vaststelling van de feiten
2.12. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.12.1. De gronden waarop de bedrijven van appellanten zijn gevestigd zijn in het plan bestemd als "Woondoeleinden -W-".
Ingevolge artikel 11.1.1 van de planvoorschriften zijn de gronden, op de kaart aangewezen voor "Woondoeleinden -W-" bestemd voor:
a. het wonen, inclusief de bij de woonfunctie passende uitoefening van aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten;
met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, straatmeubilair en andere werken.
Deze bestemming voorziet niet in voortzetting van de bedrijven van appellanten.
2.12.2. In de plantoelichting wordt ten aanzien van de wijkeconomie gesteld dat het belang van de zogeheten binnenstedelijke bedrijfsconcentraties in bepaalde wijken en buurten, als aanvulling op de stedelijke en regionale bedrijvenlocaties, toeneemt. Het stimuleren van wijkeconomie concentreert zich tevens op de herstructureringsgebieden, waar meer aandacht zal worden besteed aan de combinatie van wonen en werken. Bij de herstructurering van De Laares is er een hernieuwde aandacht voor functiemenging. Het gaat echter niet om ongelimiteerde groei van bedrijven of andere niet-woonfuncties, die de leefbaarheid van de (woon)wijk aantasten, maar om activiteiten die in woonbuurten onder bepaalde voorwaarden toelaatbaar zijn. In de Minkmaatstraat wordt een concentratie aan bedrijvigheid en voorzieningen voorgestaan. Deze straat leent zich bij uitstek voor een clustering detailhandel uit de wijk, dienstverlening en eenvoudige bedrijvigheid in combinatie met wonen. Voor de herstructurering zal de bedrijvigheid uit het binnengebied worden geconcentreerd, aldus de plantoelichting (p. 34 e.v.).
2.12.3. In zijn reactie op de beroepschriften stelt de gemeenteraad dat ten aanzien van het perceel [locatie 1] het voornemen bestaat om het pand aan te kopen. Wat betreft het pand [locatie 2] is op 1 oktober 2005 een aanbod tot aankoop gedaan van € 246.000,-. Dit bod is gestand gedaan op 7 november 2005. [appellant sub 3] heeft geen gebruik gemaakt van dit aanbod. Inmiddels zijn de voorbereidingen voor een onteigeningsprocedure gestart. Daarmee is concreet zicht op beëindiging van het bedrijf van appellant, aldus de gemeenteraad.
Het oordeel van de Afdeling
2.13. Gelet op de uitgangspunten van het plan van herstructurering van de wijk en stimulering van de wijkeconomie door concentratie van bedrijvigheid in de Minkmaatstraat en vanuit het oogpunt van leefbaarheid van de woonwijk heeft verweerder het belang van de bestemming "Woondoeleinden -W-", waarmee niet wordt voorzien in de voortzetting van de bedrijfsactiviteiten van appellanten ter plaatse van de [locatie 1] en [locatie 2], in redelijkheid kunnen onderschrijven.
Voorts is door de gemeenteraad in zijn reactie op het beroepschrift en ter zitting verklaard dat ten aanzien van het perceel [locatie 1] het voornemen bestaat om het pand aan te kopen. Ten aanzien van het perceel [locatie 2] is uit de stukken gebleken dat door het gemeentebestuur een aanbod tot aankoop is uitgebracht. Daarnaast heeft de gemeenteraad ten aanzien van beide percelen verklaard indien nodig binnen de planperiode een onteigeningsprocedure te zullen starten. Gelet hierop acht de Afdeling het aannemelijk dat de bedrijfsactiviteiten van appellanten ter plaatse van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] binnen de planperiode zullen worden beëindigd en dat de bestemming "Woondoeleinden -W-" ter plaatse zal worden gerealiseerd.
2.13.1. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De beroepen zijn ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
Het standpunt van appellant
2.14. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Uit zijn beroepschrift en aanvullingen daarop alsmede uit het verhandelde ter zitting leidt de Afdeling af dat appellant daartoe de volgende gronden aanvoert.
Ten eerste stelt appellant dat de inspraakprocedure van het plan onbehoorlijk is verlopen. Voorts is naar zijn stelling aan het plan ten onrechte een reeks van voorbereidingsbesluiten vooraf gegaan. Nu het voorheen geldende plan reeds in 1977 is vastgesteld, is het onderhavige plan naar de stelling van appellant onredelijk laat vastgesteld. Dit heeft volgens appellant geleid tot een achteruitgang van de wijk en een ernstige waardedaling van gronden en gebouwen, waardoor het thans noodzakelijk is tot herstructurering van de wijk over te gaan.
Voorts stelt hij dat de uitvoering van het plan ten onrechte wordt overgelaten aan een privaatrechtelijke exploitatie van het plangebied. Appellant vreest dat hierdoor onvoldoende sociale woningbouw in het plangebied zal worden gerealiseerd. In zoverre wordt onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de bewoners van de wijk. Hiertoe voert appellant aan dat in de exploitatie-overeenkomst ten onrechte geen plicht is opgenomen om sociale woningen terug te bouwen en dat de exploitant van het plangebied op grond van deze overeenkomst niet gecompenseerd wordt bij een verliesgevende exploitatie. Verder worden de oorspronkelijke bewoners en bedrijven van het plangebied onvoldoende gecompenseerd voor de gevolgen van het plan, aldus appellant.
Het standpunt van verweerder
2.15. Verweerder heeft naar aanleiding van de bedenkingen van appellant geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd.
Verweerder stelt dat het gemeentebestuur bij de totstandkoming van het bestemmingsplan conform de Awb en de WRO mogelijkheden voor rechtsbescherming heeft geboden. Voor zover appellant suggesties heeft gedaan voor uitbreiding van het plan of alternatieven, stelt verweerder dat de beleidsvrijheid van de gemeenteraad met zich brengt dat slechts tot onthouding van goedkeuring kan worden overgegaan als het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
Voorts biedt het plan naar de stelling van verweerder voldoende differentiatie in de woningbouw om uiteenlopende doelgroepen te kunnen voorzien van een woning. Het plan voorziet mitsdien ook in de mogelijkheid om de door appellant gewenste sociale woningbouw in het plangebied te realiseren. Het volkshuisvestingsbeleid is in het kader van dit plan niet aan de orde, aldus verweerder.
Het oordeel van de Afdeling
2.16. Aangaande het bezwaar van appellant over de inspraakprocedure overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 6a van de WRO de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen of herziening daarvan betrokken worden op de wijze zoals voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening. Blijkens het verhandelde ter zitting heeft de gemeenteraad van Enschede een dergelijke verordening vastgesteld waarin een regeling is getroffen voor het doen van beklag over de uitvoering van de verordening. Niet gebleken is dat appellant van deze regeling ten aanzien van de inspraak over het voorliggende plan gebruik heeft gemaakt. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding op de bezwaren van appellanten ter zake van de inspraak verder in te gaan.
2.16.1. In artikel 33 van de WRO is, voor zover hier van belang, bepaald dat een bestemmingsplan tenminste eenmaal in de tien jaren wordt herzien. Uit deze bepaling noch uit enige andere bepaling kan worden afgeleid dat de gemeenteraad na het verstrijken van deze termijn niet meer bevoegd is een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. In de termijnoverschrijding hoefde verweerder geen aanleiding te zien om goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.16.2. Wat betreft de bezwaren van appellant tegen de privaatrechtelijke exploitatie van het plangebied en de door hem gestelde gevolgen hiervan, alsmede de compensatie van de oorspronkelijke bewoners en bedrijven van het plangebied, overweegt de Afdeling dat deze bezwaren geen betrekking hebben op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Ook het aandeel sociale woningbouw leent zich niet voor regeling in een bestemmingsplan. Deze bezwaren kunnen derhalve buiten beschouwing blijven. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de betreffende bezwaren van appellant niet tegen de in het plan opgenomen bestemmingen als zodanig zijn gericht.
2.16.3. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3], voor zover deze zijn gericht op de goedkeuring van de bestemming "Woondoeleinden -W-", betreffende de gronden binnen een afstand van 50 meter vanaf hun bedrijfsbebouwing aan de [locatie 1] en [locatie 2], en op de goedkeuring van de bestemming "Woondoeleinden -W-" betreffende de gronden van de tuin aan de Leliestraat 22, niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 4] geheel en van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. H.P.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. De Rooy
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2007