ECLI:NL:RVS:2007:AZ6856

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602804/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Herenweg-Gageldijk e.o. en geschil over ruimtelijke ordening

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Herenweg-Gageldijk e.o. partiële herziening 2002" door de gemeenteraad van Maarssen, vastgesteld op 2 februari 2004. Het college van gedeputeerde staten van Utrecht heeft op 21 september 2004 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Appellanten, wonend te Maarssen, hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan, na eerdere vernietiging van een besluit van verweerder op 24 augustus 2005. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 7 december 2006. De appellanten hebben verschillende bezwaren geuit, waaronder dat de goedkeuring van het bestemmingsplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat zij niet opnieuw zijn gehoord na de eerdere vernietiging. De Afdeling heeft overwogen dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten zonder appellanten opnieuw te horen, aangezien er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De Afdeling heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan niet in strijd is met het provinciaal ruimtelijk beleid en dat de goedkeuring van het plan, met uitzondering van enkele onderdelen, rechtmatig is. De uitspraak van de Afdeling is gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij de goedkeuring van bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan is vernietigd. De proceskosten zijn vergoed aan de appellanten.

Uitspraak

200602804/1.
Datum uitspraak: 24 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te Maarssen,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Maarssen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 januari 2004, het bestemmingsplan "Herenweg-Gageldijk e.o. partiële herziening 2002" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 september 2004, no. 2004REG002510i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 24 augustus 2005, in zaak no.
200408729/1, heeft de Afdeling het besluit van verweerder gedeeltelijk vernietigd.
Bij besluit van 14 februari 2006, no. 2006REG000460i, heeft verweerder voor zover nodig opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 12 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft binnen de hem gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van verweerder. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten en van het college van burgemeester en wethouders van Maarssen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2006, waar [een van de appellanten] in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door N.M. van Hattum, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Maarssen, vertegenwoordigd door mr. D. Goris en S.C. Lutters, ambtenaren van de gemeente, en [partij], die als partij tot het geding is toegelaten.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Het plan
2.2.    Het bestemmingsplan voorziet in een herziening van die plandelen van het bestemmingsplan "Herenweg-Gageldijk e.o.", waarvoor een aanpassing of wijziging noodzakelijk is naar aanleiding van een onthouding van goedkeuring door verweerder, dan wel naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 17 mei 2001, in zaak no. 199900550/1. Daarnaast is ambtshalve of op verzoek een aantal aanpassingen gedaan.
Toetsingskader van de Afdeling
2.3.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Procedurele aspecten
2.4.    Appellanten voeren aan dat het in het bestreden besluit genoemde artikel 8:27 van de Awb geen grondslag biedt voor het bestreden besluit.
De vermelding in het bestreden besluit dat dit besluit is genomen op grond van artikel 8:27 van de Awb - in plaats van artikel 8:72 van de Awb - dient naar het oordeel van de Afdeling te worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving waarvan niet valt in te zien dat appellanten hierdoor in hun belangen zijn geschaad. Het kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.4.1.    Het bezwaar van appellanten, dat het besluit tot goedkeuring te laat is gepubliceerd, heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.4.2.    Het betoog van appellanten, dat zij na vernietiging van de eerdere beslissing omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan ten onrechte niet zijn gehoord alvorens verweerder opnieuw heeft besloten, faalt, nu bij het voorbereiden en nemen van een besluit na een eerdere vernietiging door de Afdeling op grond van de WRO geen nieuwe hoorplicht ontstaat voor verweerder en ook overigens met het oog op een zorgvuldige besluitvorming daartoe geen aanleiding bestond. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit bekend was met de in een eerder stadium aangevoerde ruimtelijk relevante bedenkingen van appellanten en voorts niet is gebleken van na het besluit van verweerder van 21 september 2004 opgekomen nieuwe feiten of omstandigheden.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder in dit geval in redelijkheid een besluit heeft kunnen nemen zonder appellanten opnieuw te horen.
2.4.3.    Appellanten voeren voorts aan dat in strijd met het bepaalde in artikel 28, tweede lid, van de WRO, de Provinciale Planologische Commissie (hierna: de PPC) niet om advies is gevraagd.
Uit de stukken blijkt dat de PPC op 2 augustus 2004 een advies heeft uitgebracht. Voorts is in de WRO geen algemene verplichting opgenomen om, na vernietiging van de eerdere beslissing omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan, de PPC opnieuw te horen. Slechts indien sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden kan vanuit het oogpunt van een zorgvuldige besluitvorming aanleiding bestaan tot het nogmaals horen van de PPC. Nu hiervan in de onderhavige situatie geen sprake is, heeft verweerder in redelijkheid kunnen beslissen omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan zonder de PPC nogmaals om advies te vragen.
Standpunt van appellanten
2.5.    Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de bij artikel III.3, lid BI, onder b, van de voorschriften behorende tabel "Tabel oppervlakten bedrijven", voor zover daarin is opgenomen dat de bestaande grondoppervlakte bebouwing op het perceel aan de [locatie a] 320 m² bedraagt. Zij voeren hiertoe aan dat de werkelijke bebouwing op dat perceel, inclusief 20% uitbreiding, slechts 175 m² bedraagt en dat het in strijd is met het gelijkheidsbeginsel om de bestaande bebouwing voor het perceel aan de [locatie a] zo ruim op te nemen nu de bestaande bebouwing op hun perceel zeer krap is aangegeven.
Voorts stellen appellanten dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan bovengenoemde tabel, voor zover daarin voor het perceel [locatie a] de aanduiding B(t) is opgenomen. Appellanten menen dat dit in strijd is met de rechtszekerheid nu blijkens de plankaart aan het perceel de bestemming "Bedrijven -B-" is toegekend. De aanduiding B(t) in bovengenoemde tabel duidt volgens appellanten op hervestiging van het in 1998 verhuisde transportbedrijf.
Ten slotte stellen appellanten dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel betreffende het perceel aan de [locatie a] voor zover het betreft de situering van het bouwvlak ten opzichte van hun perceelsgrens. Appellanten voeren hiertoe aan dat het bouwvlak van het perceel aan de [locatie a] grenst aan het bouwvlak op hun perceel [locatie b] waardoor de doorkijk naar de Kleine Plas verdwijnt. Dit is volgens appellanten in strijd met het bestemmingsplan "Herenweg-Gageldijk e.o." nu in de toelichting op dat bestemmingplan is opgenomen dat voorkomen moet worden dat bebouwing zich van perceelsgrens tot perceelsgrens uitstrekt en doorzichten dieper het perceel in moeten worden beschermd middels het vastleggen van bebouwingsvlakken. Voorts is het plandeel in dit opzicht in strijd met het streekplan van de provincie Utrecht, de Structuurvisie van de gemeente Maarssen en de Handleiding Bestemmingsplannen 2006, aldus appellanten.
Standpunt van verweerder
2.6.    Verweerder acht het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en heeft het goedgekeurd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het plandeel in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijke beleid wat betreft de uitbreidingsmogelijkheden van bestaande niet-agrarische bedrijven in het landelijk gebied. Hij voert hiertoe aan dat het bouwvlak van het perceel ten behoeve van een betere bedrijfsvoering aan de achterzijde is vergroot ten opzichte van het bouwvlak zoals dat was opgenomen in het bestemmingplan "Herenweg-Gageldijk e.o.", waarbij de bebouwingsmogelijkheden niet zijn gewijzigd. Het bouwvlak grenst hierdoor met ongeveer 13 meter aan het bouwvlak met bedrijfsbebouwing van het naastgelegen perceel [locatie b] van appellanten. Dit acht verweerder uit ruimtelijk oogpunt niet bezwaarlijk, nu de beeldkarakteristiek zoals beschreven in het bestemmingsplan  "Herenweg-Gageldijk e.o." door de aanwezigheid van een enclave met meerdere bedrijfspercelen tot aan de Kleine Plas al in belangrijke mate is aangetast, dan wel niet meer aanwezig is.
Voorts stelt verweerder dat de bebouwing op het perceel ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan 320 m² bedroeg, inclusief bedrijfswoning. Dit is vastgesteld aan de hand van luchtfoto's en veldinventarisaties en er bestaat geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van die gegevens, aldus verweerder.
Ten slotte stelt verweerder dat in voornoemde tabel abusievelijk de aanduiding B(t) is opgenomen, maar hij ziet daarin geen aanleiding om goedkeuring aan het plandeel te onthouden nu deze tabel uitsluitend dient voor het bepalen van de bebouwingsmogelijkheden en geen bestemmingen vastlegt.
Vaststelling van de feiten
2.7.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.1.    Bij uitspraak van 24 augustus 2005, in zaak no.
200408729/1, heeft de Afdeling het besluit van verweerder, voor zover thans van belang, vernietigd. Daartoe heeft de Afdeling het volgende overwogen:
"2.8.11. De Afdeling stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op de bedenking van appellanten met betrekking tot de vergroting van het bouwblok voor het perceel aan de [locatie a] tot aan de perceelsgrens met het perceel van appellanten aan de [locatie b]. Verweerder is ook anderszins niet ingegaan op deze bedenking.
Daarnaast overweegt de Afdeling dat door het toekennen van de bestemming "Bedrijven -B-" aan het perceel aan de [locatie a] de op dat plandeel betrekking hebbende planvoorschriften, voorzover aangevochten, in deze procedure opnieuw ter toets staan. Nu in artikel III.3, lid BI, onder b, van de planvoorschriften wordt verwezen naar de "Tabel oppervlakten bedrijven" in Bijlage II bij de voorschriften, kan de tabel, voorzover deze ziet op voornoemd plandeel, waarvan appellanten de goedkeuring bestrijden, in deze procedure aan de orde komen. Verweerder heeft dit met zijn stelling dat de tabel onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan "Herenweg-Gageldijk e.o." en derhalve in deze procedure niet meer aan de orde kan komen, miskend. Bovendien is in de tabel de met het voorliggende bestemmingsplan gegeven bestemming "Bedrijven -B-" voor het perceel aan de [locatie a] ten onrechte niet verwerkt.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit, voorzover daarbij is besloten tot goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bedrijven -B-" voor het perceel aan de [locatie a], niet berust op een deugdelijke motivering en tevens onzorgvuldig is voorbereid. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 en 3:2 van de Awb in zoverre dient te worden vernietigd."
2.7.2.    Het perceel van appellanten aan de [locatie b] ligt tussen de percelen aan de [locaties]. Op dit laatste perceel woont [partij] en is [bedrijf] gevestigd. Op de plankaart is aan dit perceel de bestemming "Bedrijven -B-" toegekend. Aan de achterzijde grenst het bouwvlak van het perceel [locatie a] met ongeveer 14 meter aan het bouwvlak van het perceel  [locatie b]. Voor de resterende ca. 50 meter van het bouwvlak is de afstand tussen het bouwvlak van het perceel  [locatie a] en de perceelsgrens minimaal 10 meter en maximaal 14 meter en de afstand tussen het bouwvlak van het perceel [locatie a] en het bouwvlak van het perceel [locatie b] minimaal 10 meter en maximaal 75 meter.
2.7.3.    Ingevolge artikel III.3, lid A, onder 1, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden met de aanduiding "B" bestemd voor bedrijven waarbij als bedrijfsactiviteiten zijn toegelaten de categorieën 1 en 2 van de in de bijlage I bij de voorschriften opgenomen "Staat van bedrijfsactiviteiten", alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in de toegelaten categorieën zijn genoemd, maar die naar aard en invloed op de omgeving met de wel genoemde bedrijfsactiviteiten zijn gelijk te stellen.
In de "Staat van bedrijfsactiviteiten" staan transportactiviteiten niet genoemd.
2.7.4.    Ingevolge artikel III.4, lid AI, onder 1, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsdoeleinden, met dien verstande dat op de kaart achter de "B" per bestemmingsvlak een codering is gegeven welke de ter plaatse toegestane functie aangeeft, te weten: binnen de codering -B(t)- : een transportbedrijf.
2.7.5.    Ingevolge artikel III.3, lid BI, onder b, van de planvoorschriften mag de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande grondoppervlakte van de gebouwen met ten hoogste 20% worden uitgebreid. Hierbij wordt verwezen naar Bijlage II bij de voorschriften "Tabel oppervlakten bedrijven".
Ingevolge artikel III.3, lid BI, onder c, sub 1 en 2, van de planvoorschriften geldt als uitgangspunt voor de maatvoering voor de bestaande bedrijfsgebouwen en dienstwoningen de goothoogte, bouwhoogte en/of kapvorm zoals deze bestond ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan en geldt voor de nieuw op te richten bedrijfsgebouwen en dienstwoningen als uitgangspunt voor de maatvoering een goothoogte van ten hoogste 6 m en een bouwhoogte van ten hoogste 10 m.
2.7.6.    In  de "Tabel oppervlakten bedrijven" is de bestaande grondoppervlakte bebouwing in het plangebied van dat bestemmingsplan vastgelegd. In de tabel is vermeld dat de bestaande grondoppervlakte bebouwing op het perceel aan [locatie a] 320 m² bedraagt. In de tabel staat eveneens voor [locatie a] de aanduiding B(t) vermeld.
2.7.7.    In de op 21 december 1999 aan [partij] verleende sloopvergunning voor de bebouwing op perceel [locatie a] staat als te slopen vermeld: 1. bedrijfswoning 100 m2, 2. kantoor 20 m2, 3. bijgebouw 25 m2, 4. garage 60 m2, 5. opslagloods 75 m2 en  6. opslagruimte 20 m2. Ter zitting is onbestreden gesteld dat op het perceel nog bebouwing van ongeveer 20 m2 aanwezig was en is.
2.7.8.    In het Streekplan 2005-2015 van de provincie Utrecht staat met betrekking tot onder meer de Maarsseveensevaart vermeld dat het bebouwingspatroon met de afwisseling tussen open ruimten en stedelijk gebruik dermate diffuus is dat een bebouwingscontour voor dit gebied geen juiste optie is om een proces van kwaliteitsverbetering optimaal te sturen. Om de gewenste kwaliteitslag mogelijk te maken moet in beginsel met maatwerk een meer genuanceerde benadering mogelijk zijn dan voor het reguliere buitengebied. Voor een structurele en uitgebalanceerde aanpak van het verschuiven, transformeren en creëren van functies acht de provincie het gewenst dat de gemeente voor dit gebied een ruimtelijke visie opstelt met een financieel-economische onderbouwing.
Het oordeel van de Afdeling
2.8.    De Afdeling dient de vraag te beantwoorden of verweerder bij het bestreden besluit heeft voldaan aan de uitspraak van 24 augustus 2005, no.
200408729/1en of hij het in die uitspraak geconstateerde gebrek in het besluit van 21 september 2004, rekening houdend met van belang zijnde nieuwe feiten en omstandigheden, heeft weggenomen.
2.9.    Gezien de op de plankaart aangegeven bestemming voor het perceel [locatie a] en de bedrijfsactiviteiten die daar ingevolge
artikel  III.3, lid A, onder 1, van de planvoorschriften zijn toegestaan, stelt de Afdeling vast dat het plan de hervestiging van het transportbedrijf op dat perceel niet toestaat. Hoewel de Afdeling in bovengenoemde uitspraak reeds heeft vastgesteld dat voor het perceel [locatie a] ten onrechte de bestemming "Bedrijven -B-" niet is verwerkt in de "Tabel oppervlakten bedrijven", is dit gebrek in het bestreden besluit niet weggenomen nu aan de aanduiding B(t) geen goedkeuring is onthouden.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de bij artikel III.3, lid BI, onder b, van de voorschriften behorende tabel "Tabel oppervlakten bedrijven", voor zover daarin voor het perceel [locatie a] de aanduiding B(t) is opgenomen.
2.10.    Anders dan de gemeente stelt, kan in deze procedure, zoals de Afdeling reeds in de uitspraak van 24 augustus 2005 heeft overwogen, de "Tabel oppervlakten bedrijven", voor zover betrekking hebbend op het perceel [locatie a], aan de orde komen.
Ter zitting is komen vast te staan dat de gemeenteraad bij vaststelling van voornoemde tabel als uitgangspunt heeft genomen de bestaande grondoppervlakte bebouwing exclusief de dienstwoning omdat voor dienstwoningen een aparte bebouwingsregeling zou worden opgenomen. Desondanks is in de tabel de oppervlakte van de bebouwing inclusief de dienstwoning met bijgebouw opgenomen. Verweerder heeft dit miskend.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijven -B-" voor het perceel aan de [locatie a].
2.11.    Nu voor de situering van het bouwvlak op het perceel [locatie a] is aangesloten bij het voorgaande bestemmingsplan, acht de Afdeling het niet onredelijk dat in de onderhavige situatie geen doorslaggevende waarde is toegekend aan het belang bij het behoud van een doorkijk naar de Kleine Plas. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de doorkijk naar de Kleine Plas ter hoogte van de perceelsgrens reeds beperkt is. Niet gebleken is dat het plan op dit punt in strijd is met de gemeentelijke plannen.
Verweerder heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met het provinciale ruimtelijke beleid. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat uit het Streekplan 2005-2015 blijkt dat voor onder andere de Maarsseveensevaart met maatwerk een meer genuanceerde benadering mogelijk moet zijn dan voor het reguliere buitengebied en dat de provincie het aan de gemeente heeft overgelaten hiervoor een ruimtelijke visie op te stellen.
2.12.    De bezwaren van appellanten ten aanzien van het bouwplan voor de woning met kantoor op het perceel aan de [locatie a] kunnen in deze procedure niet aan de orde komen nu ze de vraag betreffen of het bouwplan in strijd is met het onderhavige bestemmingsplan.
2.13.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, met uitzondering van de in overwegingen 2.9 en 2.10 genoemde planonderdelen, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, met uitzondering ten aanzien van de in overwegingen 2.9 en 2.10 genoemde planonderdelen, anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan voor het overige.
Het beroep is voor het overige ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.14.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De door appellanten gestelde kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand komen niet voor inwilliging in aanmerking, aangezien kosten alleen worden vergoed indien sprake is van door een derde beroepsmatig verrichtte proceshandelingen. Daarvan is uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 14 februari 2006, kenmerk 2006REG000460i, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de bij artikel III.3, lid BI, onder b, van de voorschriften behorende tabel "Tabel oppervlakten bedrijven", voor zover daarin voor het perceel [locatie a] de aanduiding B(t) is opgenomen, en voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijven -B-" voor het perceel aan de [locatie a];
III.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot een vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling, van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 172,07 (zegge: honderdtweeënzeventig euro en zeven cent);
het dient door de provincie Utrecht aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de provincie Utrecht aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdéénenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2007
270-472.