200602393/1.
Datum uitspraak: 24 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/1287 van de rechtbank Roermond van 15 februari 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Helden.
Bij besluit van 23 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Helden (hierna: het college) de aanvraag van onder meer [belanghebbende], appellant en [belanghebbende] van 12 januari 2004 om vrijstelling van het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) te verlenen voor het vestigen van een zogenoemde vrije markt op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 29 maart 2005 heeft het college de aanvraag van appellant van 9 augustus 2004 om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor het vestigen van een zogenoemde vrije markt op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 12 juli 2005 heeft het college het door appellant tegen het besluit van 29 maart 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door appellant tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 april 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 juni 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2006 waar appellant, in persoon, bijgestaan door mr. ing. H.J.M. Smelt, advocaat te Veldhoven, en het college, vertegenwoordigd door drs. A.P. Langerak, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellant heeft de aanvraag ingediend met het oog op de exploitatie van een vrije markt op het perceel ten behoeve van de verkoop van ongeregelde goederen aan particulieren.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bij de aanvraag van 9 augustus 2004 terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Daartoe voert appellant aan dat hij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd, inhoudende dat op het bedrijventerrein waarop het perceel is gelegen verschillende bedrijven zijn gevestigd die zich bezighouden met detailhandel.
2.2.1. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het besluit van 23 maart 2004 niet alleen een afwijzende beschikking betreft die betrekking heeft op het verlenen van vrijstelling met toepassing van artikel 2.24, vijfde lid, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan dan wel met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de WRO, maar ook op het verlenen van vrijstelling met toepassing van artikel 19 van de WRO. Bij besluit van 23 maart 2004 heeft het college immers uitdrukkelijk overwogen ingevolge het geldende bestemmingsplan geen vrijstelling te kunnen verlenen voor de uitoefening van detailhandel.
Nu de aanvraag van 9 augustus 2004 een nieuwe aanvraag betrof om vrijstelling te verlenen voor het vestigen van een vrije markt op het perceel, was appellant, gelet op artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 7 december 2005 in zaak no.
200501708/1, moeten onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden volgens vaste jurisprudentie feiten of omstandigheden worden begrepen die zijn voorgevallen ná het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden en behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en behoorden te worden overgelegd. Niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kunnen worden aangemerkt nieuwe argumenten die reeds tegen de afwijzing van de eerdere aanvraag naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit is slechts anders indien deze argumenten steunen op nieuwe feiten of omstandigheden.
De door appellant aangevoerde omstandigheid dat het college bij zijn eerdere besluitvorming niet heeft betrokken dat op het bedrijventerrein al detailhandel plaatsvond bij een aantal door hem met name genoemde bedrijven had tegen de afwijzing van de eerdere aanvraag naar voren moeten worden gebracht. Nu dit niet als nieuw gebleken omstandigheid kan worden beschouwd, heeft het college terecht de aanvraag met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afgewezen.
2.3. Gelet hierop moet worden vastgesteld dat appellant door de aangevallen uitspraak niet tekort is gedaan. Het hoger beroep is derhalve ongegrond, zodat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2007