Uitspraak
200700186/1 en 200700186/2.
Datum uitspraak: 19 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
de stichting "Stichting Milieufederatie Limburg", en anderen,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2007, no. 2006/32974, heeft verweerder aan ProRail B.V. op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) vergunning onder voorschriften verleend voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en het toekomstig gebruik van de hoofdspoorweg Budel-Weert.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 8 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 8 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2007, hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. R.D. Boesveld, advocaat te Amsterdam, D.H. Wang, ambtenaar van de gemeente Weert, en A.M.J.G. Wuts, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.R.J. Engelen, ing. A.M.A.G. Maessen en ing. N. Oosterveen, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vertegenwoordigd door mr. M. Nagel, ambtenaar van het ministerie, en ProRail B.V., als belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, en mr. L. Makkinga, D. Korving en S.G.J. Sanders, medewerkers van ProRail B.V., daar gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 is het verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van gedeputeerde staten of, ten aanzien van projecten of andere handelingen als bedoeld in het derde lid, van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
Ingevolge artikel 19d, derde lid, van de Nbw 1998 kunnen bij algemene maatregel van bestuur projecten of andere handelingen of categorieën van gebieden worden aangewezen waarvoor een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend door de minister.
2.3. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder p, van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: het Besluit) worden als handelingen als bedoeld in artikel 16, zesde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 en als projecten of andere handelingen als bedoeld in artikel 19d, derde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 aangewezen activiteiten ten aanzien van provinciegrensoverschrijdende infrastructurele werken.
2.4. Vast staat dat de hoofdspoorweg Budel-Weert gedeeltelijk binnen de provincie Noord-Brabant en gedeeltelijk binnen de provincie Limburg ligt. Derhalve is sprake van een provinciegrensoverschrijdend infrastructureel werk.
Naar het oordeel van de Voorzitter dienen het vergunde onderhoud en het vergunde gebruik als activiteiten in de zin van artikel 2, aanhef en onder p, van het Besluit te worden beschouwd. Derhalve is de minister bevoegd te beslissen op de aanvraag.
De omstandigheid dat, zoals door verweerder, de minister en vergunninghoudster onder verwijzing naar de Nota van Toelichting bij het Besluit is betoogd, het Besluit ertoe strekt de bevoegdheid tot vergunningverlening alleen in die situaties waarin het nationale belang op enigerlei wijze is betrokken, aan de minister toe te kennen, leidt niet tot een ander oordeel. De tekst van artikel 2, aanhef en onder p, van het Besluit biedt daarvoor geenszins aanknopingspunten. Voor de door verweerder, de minister en vergunninghoudster voorgestane uitleg van artikel 2, aanhef en onder p, van het Besluit, dat uitsluitend de aanleg van provinciegrensoverschrijdende werken onder de reikwijdte van die bepaling zouden vallen, biedt de tekst van dit artikelonderdeel evenmin aanknopingspunten.
2.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat verweerder niet bevoegd was te beslissen op de aanvraag van ProRail B.V. en dat hij de aanvraag had moeten doorzenden naar de minister. Het beroep van appellanten is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.6. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van appellanten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 4 januari 2007, kenmerk 2006/32974;
III. wijst het verzoek af;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Limburg aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de provincie Limburg aan appellanten de door hen betaalde griffierechten ten bedrage van € 562,00 (zegge: vijfhonderdtweeënzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het verzoek vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Bultema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Bultema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2007
400