ECLI:NL:RVS:2007:AZ7402

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605484/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning Valkenburg aan de Geul

Op 22 januari 2007 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul. Het college had op 28 mei 2002 een vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het intern verbouwen van een pand op een perceel in Valkenburg aan de Geul. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, stelde dat de vergunning onterecht was verleend en vroeg de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen totdat de hoofdzaak was behandeld.

De Voorzitter heeft het verzoek op 11 januari 2007 ter zitting behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat en de vergunninghouder ook vertegenwoordigd was door een advocaat. De Voorzitter overwoog dat de genomen besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt des te meer omdat de rechtbank Maastricht het beroep van verzoeker tegen het besluit van het college eerder ongegrond had verklaard.

De Voorzitter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat hij door de bouwwerkzaamheden in zijn bedrijfsuitoefening werd beperkt of dat hij daar andere nadelige gevolgen van ondervond. Bovendien was er geen sprake van onomkeerbare gevolgen, aangezien indien in rechte zou komen vast te staan dat de bouwvergunning ten onrechte was verleend, de werkzaamheden ongedaan gemaakt moesten worden. Gezien het feit dat de hoofdzaak op korte termijn behandeld zou worden, was er geen spoedeisend belang voor het treffen van de gevraagde voorziening. Daarom werd het verzoek afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200605484/2.
Datum uitspraak: 22 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06/1319 en 06/758 van de rechtbank Maastricht van 28 juni 2006 in het geding tussen:
verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het intern verbouwen van het pand […] op het perceel plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 februari 2006 heeft het college het door verzoeker daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2006, verzonden op 30 juni 2006, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 26 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 6 oktober 2006.
Voorts heeft hij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 januari 2007, waar verzoeker, bijgestaan door mr. N.S. Commijs, advocaat te Zwolle, en [vergunninghouder], bijgestaan door mr. P.J.T. Austen, advocaat te Valkenburg aan de Geul, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan voorziet in het intern verbouwen van agrarische schuren en stallen ten behoeve van burgerbewoning op het perceel. Het verzoek strekt tot schorsing van de in bezwaar gehandhaafde vergunning totdat de Afdeling in het bodemgeschil zelf heeft beslist.
2.2.    Genomen besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt te meer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het tegen het besluit ingestelde beroep ongegrond heeft bevonden.
2.3.    [vergunninghouder] is met een deel van de bouwwerkzaamheden, bestaande uit het herstellen van de constructieve veiligheid, het herbouwen van eerder aanwezige vloeren en de verbetering van de isolatiewaarde, aangevangen. Verzoeker, die naast het perceel een onderneming drijft, waarin akkerbouw plaatsvindt, heeft niet gesteld dat hij thans door de bouwwerkzaamheden in zijn bedrijfsuitoefening wordt beperkt of anderszins daarvan nadelige gevolgen ondervindt. Desgevraagd heeft hij ter zitting te kennen gegeven dat hij geen concrete plannen heeft om zijn activiteiten op korte termijn uit te breiden. Voorts leidt de verdere uitvoering van het bouwplan, anders dan verzoeker stelt, niet tot onomkeerbare gevolgen, omdat indien in rechte komt vast te staan dat ten onrechte bouwvergunning is verleend, de krachtens die vergunning verrichte bouwwerkzaamheden in beginsel ongedaan gemaakt moeten worden.
2.4.    Nu verder de hoofdzaak op afzienbare termijn door de Afdeling zal worden behandeld, is van een spoedeisend belang dat tot het treffen van de gevraagde voorziening noopt onder de omstandigheden geen sprake.
2.5.    Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb               w.g. Van Driel
Voorzitter             ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2007
414