200608882/2.
Datum uitspraak: 25 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/4631 en 06/7075 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 november 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp.
Bij besluit van 3 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een opslagruimte op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 11 juli 2006 heeft het college het door verzoeker daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het door verzoeker daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 11 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 11 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 januari 2007, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. J. Geelhoed, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A. Boenders, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, als belanghebbende, in persoon, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoeker betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het aan de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan ten grondslag gelegde voorontwerp-bestemmingsplan "Graaf Willem II-laan" en advies OW/RO geen betrekking hebben op de locatie waarvoor vergunning is verleend en dat bij de besluitvorming voorts ten onrechte geen rekening is gehouden met vier, inmiddels in aanbouw zijnde woningen op het naastgelegen perceel waarvoor bouwvergunning is verleend. Hij betoogt dat mitsdien de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
2.3. Ter zitting is komen vast te staan dat in voormeld advies van 26 mei 1999, opgesteld naar aanleiding van een principeverzoek van vergunninghouder, wordt verwezen naar een stalling/opslagruimte op dezelfde plaats als waarop de in geding zijnde bouwaanvraag ziet. De Voorzitter ziet op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat deze ruimtelijke onderbouwing geen basis kan bieden voor de verleende vrijstelling, behoudens de omstandigheid dat daarin niet is ingegaan op de in 2003 aan verzoeker verleende bouwvergunning voor vier woningen op het naburige perceel. Bij de besluitvorming naar aanleiding van de bouwaanvraag is niet expliciet aandacht besteed aan deze gewijzigde omstandigheden. Vast staat evenwel dat verzoeker naar aanleiding van de bouwaanvraag een zienswijze naar voren heeft gebracht, welke zienswijze voorts in het kader van de aanvraag van een verklaring van geen bezwaar aan het college van gedeputeerde staten is toegezonden. Mitsdien kan er vanuit worden gegaan dat de belangen van verzoeker bij de besluitvorming zijn meegewogen. De Voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat verzoeker in zijn zienswijze geen ruimtelijke bezwaren naar voren heeft gebracht, hoewel hij daar, blijkens een aan hem gerichte brief van het college van 10 september 2004, expliciet toe in de gelegenheid is gesteld.
2.4. Gelet op de toelichting door partijen ter zitting, onder meer aan de hand van tekeningen, bestaat ook overigens onvoldoende grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en bouwvergunning niet mochten worden verleend. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2007