ECLI:NL:RVS:2007:AZ7431

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604557/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Oosting
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke handhaving en geluidsoverlast in horeca-inrichting

In deze zaak heeft de Raad van State op 31 januari 2007 uitspraak gedaan over een geschil tussen een appellant en het college van burgemeester en wethouders van Beesel. De appellant had een verzoek ingediend voor de toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot een horecagelegenheid, gelegen op een perceel in Beesel. Het college had dit verzoek op 12 december 2005 afgewezen, waarna de appellant bezwaar maakte. Het bezwaar werd deels gegrond en deels ongegrond verklaard in een besluit van 16 mei 2006. De appellant ging hiertegen in beroep bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 22 december 2006 werd de zaak behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door een advocaat. De Raad van State oordeelde dat het college ten onrechte had nagelaten handhavend op te treden, ondanks dat de geluidmetingen in de horecagelegenheid de geldende geluidgrenswaarde overschreden. De Raad stelde vast dat de geluidmetingen, die door de gemeente waren uitgevoerd, niet correct waren beoordeeld. De Raad oordeelde dat de overschrijding van de geluidgrenswaarde niet voldoende was gemotiveerd door het college, en dat er aanleiding was om handhavend op te treden.

De Raad van State verklaarde het beroep van de appellant gegrond en vernietigde het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Beesel. Het college werd opgedragen om binnen twee maanden na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in verband met de behandeling van het beroep waren gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van geluidsoverlast in de context van horeca-inrichtingen en de noodzaak voor bestuursorganen om adequaat te reageren op klachten van omwonenden.

Uitspraak

200604557/1.
Datum uitspraak: 31 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Beesel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2005 heeft verweerder een verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot [Café] (hierna: de inrichting) op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 16 mei 2006, verzonden op 18 mei 2006, heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 19 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 27 juli 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is op 21 december 2006 een stuk ontvangen van verweerder. Dit stuk is met toestemming van de andere partijen ter zitting aan hen overhandigd.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2006, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, en de exploitant van de inrichting [naam exploitant] in persoon en bijgestaan door mr. M.P. van Asch, ter zitting zijn verschenen. Verweerder is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij het bestreden besluit van 16 mei 2006 heeft verweerder het  door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het de bij de door verweerder uitgevoerde geluidmetingen gehanteerde bedrijfsduurcorrectie betreft. Voor het overige zijn de bezwaren ongegrond verklaard. Het besluit blijft ongewijzigd voor zover het de weigering om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen betreft.
2.2.    Niet in geschil is dat de inrichting valt onder de werkingssfeer van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit).
Ingevolge voorschrift 1.1.1, aanhef en onderdeel a, van de bijlage behorende bij het Besluit, voor zover hier van belang, geldt voor het equivalente geluidniveau (LAeq), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, dat het niveau in in- of aanpandige woningen in de nachtperiode niet meer dan 25 dB(A) mag bedragen.
Ingevolge voorschrift 1.1.3 van de bijlage behorende bij het Besluit wordt bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in voorschrift 1.1.1, voor muziekgeluid geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.
Ingevolge voorschrift 1.1.8 van de bijlage behorende bij het Besluit, voor zover van belang, is voorschrift 1.1.3 tot 1 december 2002 in gevallen waarin een inrichting is opgericht voor 1 december 1992 niet van toepassing voor de toetsing van de geluidniveaus gedurende de periode 23.00 tot 07.00 uur, tenzij voor de inrichting op grond van een verleende vergunning het toepassen van bedrijfsduurcorrectie niet was toegestaan.
2.3.    Appellant voert aan dat het primaire besluit van 12 december 2005 ten onrechte is gebaseerd op slechts één enkele meting in zijn woning in de nachtperiode van 8 op 9 oktober 2005. Voorts betoogt appellant dat de metingen in de nacht van 7 januari 2006 en de nacht van 4 op 5 februari 2006 ten onrechte niet zijn meegewogen bij de beslissing op bezwaar. Appellant betoogt verder dat verweerder ook bij marginale geluidoverschrijdingen handhavend kan optreden, maar dit ten onrechte heeft nagelaten. Tot slot stelt appellant dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten de strafcorrectie van 10 dB(A) toe te passen bij de metingen van 8 op 9 oktober 2005, aangezien toen wel degelijk muziekgeluid waarneembaar was.
2.4.    Uit de stukken blijkt dat appellant al vanaf begin 2005 meldingen bij de gemeente Beesel heeft gedaan omtrent geluidoverlast van de inrichting. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder geluidmetingen in de aan de inrichting aanpandige woning van appellant verricht op 8 oktober 2005 van 23.00 tot 23.10 uur en op 9 oktober 2005 van 00.00 tot 00.10 uur. Deze metingen liggen ten grondslag aan het bestreden besluit. De hoogst gemeten waarde is op 8 oktober 2005 27,6 dB(A) en op 9 oktober 2005 25,7 dB(A). Bij de berekening van deze waarden heeft verweerder een bedrijfsduurcorrectie toegepast van 4 dB(A). Omdat op de plaats van de uitgevoerde metingen geen sprake was van hoorbaar muziekgeluid, is bij de berekening geen strafcorrectie voor muziekgeluid van 10 dB(A) toegepast. Op basis van de resultaten van de uitgevoerde geluidmetingen heeft verweerder zich in het besluit van 12 december 2005 op het standpunt gesteld dat sprake is van een overschrijding van de geldende geluidgrenswaarde van 25 dB(A) met ongeveer 1 dB(A). Omdat volgens verweerder altijd rekening moet worden gehouden met een mogelijke afwijking in de uitgevoerde geluidmetingen, acht hij geen voldoende gekwalificeerde overschrijding aanwezig om handhavend te kunnen optreden. Hij acht zich daartoe dan ook niet bevoegd.
2.5.    In het bestreden besluit heeft verweerder, in navolging van het advies van de bezwaarschriftencommissie, overwogen dat op de berekeningen van de uitgevoerde geluidmetingen ten onrechte een bedrijfsduurcorrectie is toegepast. Op grond hiervan dient volgens verweerder te worden uitgegaan van een overschrijding van de geldende geluidgrenswaarde met 2,6 dB(A) respectievelijk 0,7 dB(A). Omdat volgens verweerder bij meten en rekenen en afronding van getallen conform NEN 1047 als bedoeld in de Handleiding meten en rekenen industrielawaai rekening moet worden gehouden met een nauwkeurigheidsmarge van ± 2 dB(A), kan gesteld worden dat de feitelijke overschrijding mogelijk meer is dan 2,6 dB(A) respectievelijk 0,7 dB(A), doch kan op grond hiervan ook gesteld worden dat de overschrijding mogelijk maximaal 1 dB(A) heeft bedragen. Ook onder die omstandigheden is er volgens verweerder geen voldoende gekwalificeerde overschrijding aanwezig om handhavend te kunnen optreden.
2.6.    Gelet op de resultaten van de van 8 op 9 oktober 2005 verrichte geluidmetingen komen de hoogst gemeten waarden boven de voor de inrichting geldende grenswaarde van 25 dB(A) uit. Daarmee is sprake van een overtreding van voorschrift 1.1.1, aanhef en onderdeel a, van de bijlage behorende bij het Besluit, waardoor verweerder bevoegd was om handhavend op te treden. Verweerder heeft dit miskend. Dat de overschrijdingen mogelijk slechts 1 dB(A) bedragen, zoals verweerder heeft betoogd, maakt dit niet anders nu eventuele afrondingen en onnauwkeurigheden tevens er toe kunnen leiden dat de feitelijke overschrijdingen meer dan 2,6 dB(A) respectievelijk 0,7 dB(A) hebben bedragen.
Verweerder heeft zich in zijn op 21 december 2006 toegezonden brief alsnog op het standpunt gesteld dat de bedrijfsduurcorrectie als bedoeld in voorschrift 1.1.3 van de bijlage behorende bij het Besluit wel bij de geluidmetingen van 8 op 9 oktober 2005 toegepast kon worden, omdat er geen muziekgeluid in de woning hoorbaar was. Met toepassing van deze correctie blijven volgens verweerder de twee hoogste gemeten waarden onder de geldende grenswaarde van 25 dB(A), waardoor er geen sprake is geweest van overtreding van voorschrift 1.1.1, aanhef en onderdeel a, van de bijlage behorende bij het Besluit. De Afdeling merkt hierover op dat voor het toepassen van de bedrijfsduurcorrectie op de resultaten van de uitgevoerde geluidmetingen, gelet op het bepaalde in voorschrift 1.1.3 van de bijlage behorende bij het Besluit, geen aanleiding kan zijn omdat het gemeten geluid afkomstig is van muziekgeluid dat in de inrichting ten gehore werd gebracht. Dat het in de woning gemeten geluid al dan niet herkenbaar is als muziekgeluid is daarbij, anders dan verweerder kennelijk meent, niet relevant.
2.7.    Gelet op het vorenstaande berust het bestreden besluit wat de vraag betreft of verweerder bevoegd is bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen niet op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit is derhalve genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.8.    Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.9.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Beesel van 16 mei 2006, kenmerk GG/IISa;
III.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Beesel op binnen twee maanden na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit aan appellant toe te zenden;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Beesel tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 684,77 (zegge: zeshonderdvierentachtig euro en zevenenzeventig eurocent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Beesel aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de gemeente Beesel aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting                           w.g. Plambeck
Lid van de enkelvoudige kamer   ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2007
159-541.