ECLI:NL:RVS:2007:AZ7435

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603208/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavend optreden bouwvergunning Sint-Oedenrode

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Het college had op 9 december 2004 een verzoek van [wederpartij] en [verzoeker] om handhavend op te treden tegen een loods die in afwijking van de bouwvergunning was opgericht, afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van [wederpartij] gegrond en vernietigde het besluit van het college. Het college ging in hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat het college niet in geschil is dat de loods niet in overeenstemming met de bouwvergunning is gebouwd. De Raad benadrukte dat handhaving in het algemeen belang is en dat bestuursorganen in principe moeten optreden bij overtredingen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Het college stelde dat er concreet zicht op legalisatie was, omdat [derde belanghebbende] zich op een uitzonderingsgrond in het Bouwbesluit 2003 kon beroepen. De Raad van State oordeelde echter dat het college niet kon aantonen dat er daadwerkelijk zicht op legalisatie was, aangezien er geen aanvraag voor legalisatie was ingediend.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden, en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van [wederpartij]. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 31 januari 2007.

Uitspraak

200603208/1.
Datum uitspraak: 31 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1994 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 9 maart 2006 in het geding tussen:
[wederpartij],
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2004 heeft appellant (hierna: het college) een verzoek van [wederpartij] en [verzoeker] om handhavend op te treden tegen de in afwijking van de desbetreffende bouwvergunning op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te Sint-Oedenrode, opgerichte loods afgewezen.
Bij besluit van 24 mei 2005 heeft het college het door [wederpartij] en [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2006, verzonden op 22 maart 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 juli 2006 heeft [derde belanghebbende], die als rechthebbende van de loods in de gelegenheid is gesteld aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Bij brief van 18 juli 2006 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [wederpartij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Els, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen. Voorts is daar [derde belanghebbende] in persoon gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Niet in geschil is dat de loods niet is gebouwd overeenkomstig de desbetreffende bouwvergunning en het college ter zake handhavend kon optreden.
2.2.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.    Het college betoogt dat - samengevat weergegeven - de rechtbank heeft miskend dat de door [wederpartij] gestelde belangen bij voorkoming van wateroverlast op haar perceel niet tot het door haar beoogde doel kunnen leiden, nu [derde belanghebbende] zich op een uitzonderingsgrond in het Bouwbesluit 2003 kan beroepen, zodat concreet zicht op legalisatie bestaat.
2.3.1.     Het betoog van het college kan niet leiden tot het ermee beoogde doel. De loods is niet in overeenstemming met de ter zake verleende bouwvergunning opgericht, nu geen dakgoten zijn aangebracht. Dat, naar gesteld, ingevolge het Bouwbesluit 2003 voor een geval als dit geen dakgoten zijn voorgeschreven, maakt dat niet anders. Indien [derde belanghebbende] de bestaande situatie wenst te legaliseren, dient hij bouwvergunning voor een loods zonder dakgoten aan te vragen. Wanneer legalisatie tot de mogelijkheden behoort, ontbreekt concreet zicht daarop, indien de overtreder geen aanvraag ter legalisatie wenst in te dienen. De bereidheid van [derde belanghebbende] om zodanige aanvraag in te dienen is niet gebleken. Gelet hierop, ontbreekt thans concreet zicht op legalisatie. De rechtbank is, zij het niet op juiste gronden, tot dezelfde conclusie gekomen.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.5.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van [wederpartij] te worden verwezen.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 268,41 (zegge: tweehonderdachtenzestig euro en eenenveertig cent); het dient door de gemeente Sint-Oedenrode aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Hanrath
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2007
392