200604068/1.
Datum uitspraak: 31 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Halderberge,
het college van burgemeester en wethouders van Halderberge,
verweerder.
Bij brief van 1 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2006, hebben appellanten beroep ingesteld tegen het uitblijven van een nieuwe beslissing op bezwaar naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2006 in zaak no.
200505003/1.
Bij besluit van 8 juni 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder alsnog op het bezwaar beslist en het verzoek van appellanten om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen afgewezen.
Bij brieven van 5 juli 2006 en 3 augustus 2006 hebben appellanten de gronden van het beroep aangevuld.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder en van Weldax B.V. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2006, waar appellanten, in persoon en bijgestaan door mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Tilburg, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. J.A. Keij, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding.
2.2. Niet is gebleken dat appellanten nog belang hebben bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.3. Gelet op artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 8 juni 2006.
2.4. Niet in geschil is dat binnen de inrichting activiteiten worden verricht die niet worden gedekt door de geldende milieuvergunning, zodat verweerder bevoegd was terzake handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van het las- en constructiebedrijf van Weldax B.V. afgewezen. Hij stelt zich op het standpunt dat concreet uitzicht op legalisatie bestaat, omdat Weldax B.V. op 21 maart 2006 een aanvraag om een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer heeft ingediend. Volgens verweerder kan de vergunning worden verleend. Hij verwijst daarbij naar een onderzoek dat is verricht door de Regionale Milieudienst West-Brabant. Voorts veroorzaakt de inrichting volgens verweerder geen onduldbare overlast in de omgeving.
2.4.2. Appellanten betogen in de eerste plaats dat geen sprake is van concreet uitzicht op legalisatie. Zij betwijfelen onder meer of een ontvankelijke vergunningaanvraag is ingediend. Daarnaast stellen appellanten dat zij stof-, geluid- en stankhinder ondervinden vanwege de werkzaamheden in de inrichting. Zij hebben ter zitting geopperd dat ter beperking van die hinder in een gedoogverklaring voor een beperkte termijn voorwaarden kunnen worden gesteld.
2.4.3. Ter zitting heeft verweerder erkend dat de aanvraag die Weldax B.V. op 21 maart 2006 heeft ingediend onvolledig was. De aanvraag is eerst op 24 oktober 2006 aangevuld en vervolgens in behandeling genomen. Dit betekent dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog geen ontvankelijke aanvraag om een revisievergunning voorlag. Verder zou ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer een besluit tot verlening van die vergunning niet in werking treden wegens het ontbreken van de benodigde bouwvergunning. Ter zitting is gebleken dat voor het verlenen van die bouwvergunning het bestemmingsplan moet worden herzien. Gezien het vorenstaande heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat ten tijde van het bestreden besluit concreet uitzicht op legalisatie bestond.
Voorts geeft het bestreden besluit geen inzicht in de aard en omvang van de milieugevolgen van de inrichting en de mogelijkheden tot voorkoming of beperking van eventuele hinder daarvan. De verwijzing in het besluit naar het rapport van de Regionale Milieudienst West-Brabant is in dat opzicht onvoldoende, nu dat rapport is opgesteld ten behoeve van de wijziging van het bestemmingsplan en het uitdrukkelijk niet ziet op de vraag of de activiteiten al dan niet in strijd zijn met de bepalingen van de Wet milieubeheer.
Het vorenstaande leidt de Afdeling tot het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering berust.
2.4.4. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Halderberge van 8 juni 2006, kenmerk 2006/6725;
IV. draagt het college van burgemeester en wethouders van Halderberge op binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Halderberge tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Halderberge aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Halderberge aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van der Maesen de Sombreff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2007