ECLI:NL:RVS:2007:AZ7442

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603798/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • H.P.J.A.M. Hennekens
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen tegen vergunning melkrundveehouderij

In deze zaak heeft de Raad van State op 31 januari 2007 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van twee beroepen tegen een vergunning die op 4 april 2006 was verleend aan een maatschap voor het oprichten en in werking hebben van een melkrundveehouderij op een specifiek perceel in de gemeente Bergen (Limburg). De vergunning werd ter inzage gelegd op 13 april 2006. Appellant sub 1 en appellant sub 2 hebben beiden beroep ingesteld tegen deze vergunning, waarbij appellant sub 1 zijn beroep op 23 mei 2006 indiende en appellant sub 2 op 23 mei 2006. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Bergen, heeft op 7 september 2006 een verweerschrift ingediend. De zaak werd behandeld op de zitting van 19 december 2006, waar beide appellanten en vertegenwoordigers van de gemeente aanwezig waren.

De Raad van State overwoog dat op 1 juli 2005 de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure in werking is getreden, maar dat deze niet van toepassing was op het geding. Tevens werd op 6 december 2006 het Besluit landbouw milieubeheer van kracht, dat van toepassing is op melkrundveehouderijen. De vergunning die was verleend, betrof het houden van 117 stuks melkrundvee en 70 stuks jongvee. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de inrichting onder de reikwijdte van het Besluit viel, waardoor de verleende vergunning van rechtswege was vervallen. Hierdoor hadden de appellanten geen procesbelang meer bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit.

De Raad van State concludeerde dat de beroepen niet-ontvankelijk moesten worden verklaard, omdat de vergunning niet meer bestond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak de beslissing ondertekenden.

Uitspraak

200603798/1.
Datum uitspraak: 31 januari 2007.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Bergen (Limburg),
2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Bergen (Limburg),
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (Limburg),
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2006 heeft verweerder aan de [maatschap] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een melkrundveehouderij op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de inrichting). Dit besluit is op 13 april 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 19 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2006, en appellant sub 2 bij brief van 18 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 september 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2006, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. ing. A.P.J. Timmermans, appellant sub 2, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. G.J.M Geveling en A.F. Duffhues, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding.
2.2.    Op 6 december 2006 is het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit) inwerking getreden.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit is dit besluit van toepassing op een melkrundveehouderij.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit is dit besluit niet van toepassing op een inrichting als bedoeld in artikel 2, indien meer dan 200 stuks melkrundvee worden gehouden, exclusief bijbehorend vrouwelijk jongvee jonger dan 2 jaar.
2.3.    De bij het bestreden besluit verleende vergunning ziet op het houden van 117 stuks melkrundvee en 70 stuks jongvee in de inrichting. Ter zitting is vast komen te staan dat de inrichting onder de reikwijdte van het Besluit valt. Gelet hierop is de bij het bestreden besluit verleende vergunning van rechtswege komen te vervallen. Nu het beroep van appellanten zich richt tegen de van rechtswege vervallen vergunning hebben zij geen belang meer bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Nu ook anderszins niet is gebleken dat appellanten nog processueel belang hebben bij een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, dienen de beroepen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll     w.g. Van Leeuwen
Voorzitter   ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2007.
312-492.