200609394/2 en 200608653/2.
Datum uitspraak: 31 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
1. [verzoekster sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [verzoekers sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/4049 van de rechtbank
's-Hertogenbosch en tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/3884 en
AWB 06/3885 van de voorzieningenrechter van die rechtbank, van 29 november 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Oss.
Bij besluiten van 30 en 31 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oss (hierna: het college) aan de gemeente Oss vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de uitbreiding en verbouwing van het gemeentehuis op het perceel, plaatselijk bekend Raadhuislaan 2 te Oss.
Bij besluit van 16 augustus 2006 heeft het college het door onder meer verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2006, verzonden op 30 november 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoekster sub 1 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster sub 1 bij brief van 29 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Verzoekster sub 1 heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 12 december 2006.
Bij uitspraak van 29 november 2006, verzonden op 30 november 2006, heeft de rechtbank het tegen het besluit van 16 augustus 2006 door verzoekers sub 2 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers sub 2 bij brief van 20 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 29 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 21 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2006, hebben verzoekers sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 17 januari 2007, waar [verzoekster sub 1], vertegenwoordigd door [directeur], [naam een der verzoekers sub 2], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Huijs, mr. E. Steemers en G. van Tiem, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ofschoon in het geldende bestemmingsplan "Centrum" een uitbreiding van het gemeentehuis aan de westzijde is voorzien, heeft het college ter zitting genoegzaam uiteengezet waarom ondanks de recente totstandkoming van dat plan niettemin voor een uitbreiding aan de zuidzijde is gekozen. Daarbij heeft het college onder meer te kennen gegeven dat uit een oogpunt van duurzaamheid beoogd is een zo compact mogelijke bouwmassa te realiseren waarbij een, na de gemeentelijke herindeling met Ravenstein noodzakelijke, uitbreiding van werkruimte volgens modern kantoorconcept kan worden verwezenlijkt en een optimale logistiek met korte looplijnen ontstaat. Voorts kan met dit bouwplan het werkklimaat in het zuidblok worden verbeterd, dat thans klimatologisch niet voldoet aan de eisen die daaraan op grond van arbeidsomstandighedenregelgeving worden gesteld.
2.3. De Voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan onvoldoende moet worden geacht. Het college heeft aan zijn besluit verschillende deskundigenrapporten ten grondslag gelegd. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het college zich daarop bij het nemen van het besluit niet heeft mogen baseren. Daarbij wordt mede betekenis toegekend aan de omstandigheid dat het door verzoekers gestelde niet met deskundige tegenrapporten is onderbouwd.
Het college heeft voorts de conclusie van het verrichte onderzoek naar de luchtkwaliteit aan zijn besluit ten grondslag kunnen leggen. De Voorzitter neemt daarbij mede in aanmerking dat de bij het onderzoek gebruikte gegevens met betrekking tot de verkeersintensiteit op de Raadhuisweg zijn gebaseerd op verkeerstellingen uit 1996 en 2000, geëxtrapoleerd met 1,5% autonome groei van het verkeer, en dat de in 2000 verrichte telling voorts resulteert in een lagere verkeersintensiteit dan in 1996. Op voorhand bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen dat het bouwplan voldoet aan de normen ten aanzien van de luchtkwaliteit.
2.4. De Voorzitter acht voldoende aangetoond dat verzoekers nadeel zullen ondervinden ten gevolge van het bouwplan door verminderde bezonning en beperking van uitzicht. Gezien de verrichte bezonningsstudie, waarvan niet aannemelijk is gemaakt dat het college zich daarop niet heeft kunnen baseren, en gelet op de omstandigheid dat verzoekers geen recht kunnen doen gelden op behoud van vrij uitzicht, ziet hij op voorhand echter geen aanleiding voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de bouwvergunning niet mocht worden verleend. Hetgeen verzoekers overigens hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
2.5. Gezien het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De daartoe strekkende verzoeken worden daarom afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2007