ECLI:NL:RVS:2007:AZ7955

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604024/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een voorbereidingsbesluit voor bestemmingsplan herziening in Bergen op Zoom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 18 april 2006 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. Appellanten hadden bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeenteraad van Bergen op Zoom van 24 februari 2005, waarin werd verklaard dat voor het perceel aan de Stationsstraat 28 een herziening van het bestemmingsplan 'Stationsstraat e.o.' werd voorbereid. De gemeenteraad had op 29 september 2005 het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard. Appellanten stelden dat de rechtbank niet had onderkend dat de bouw van een hospice in planologisch opzicht onaanvaardbaar was. De Raad van State oordeelde dat de gemeenteraad bij het voorbereidingsbesluit een ruime beleidsvrijheid toekomt en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de argumenten van appellanten niet voldoende waren om te concluderen dat het voorgenomen bouwplan onaanvaardbaar was. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 7 februari 2007.

Uitspraak

200604024/1.
Datum uitspraak: 7 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/4258 van de rechtbank Breda van 18 april 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
de raad der gemeente Bergen op Zoom.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2005 heeft de raad der gemeente Bergen op Zoom (hierna: de gemeenteraad) verklaard dat voor het perceel BGN01 H 3747 G, gelegen aan de Stationsstraat 28 te Bergen op Zoom, een herziening wordt voorbereid van het bestemmingsplan "Stationsstraat e.o.".
Bij besluit van 29 september 2005 heeft de gemeenteraad het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 april 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 29 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 30 mei 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 augustus 2006 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2007, waar [gemachtigden] in persoon en bijgestaan door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. A.J.W.P. Rampaart-Verbeek, ambtenaar der gemeente Bergen op Zoom, zijn verschenen.
2.     Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad verklaren, dat een bestemmingplan wordt voorbereid (voorbereidingsbesluit).
2.2.    Bij besluit van 25 februari 2005, in werking getreden op 14 maart 2005 heeft de gemeenteraad een voorbereidingsbesluit genomen ten behoeve van de bouw van een hospice aan de Stationsstraat 28 te Bergen op Zoom.
2.3.    Appellanten betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bouw van het hospice in planologisch opzicht onaanvaardbaar is.
2.4.    Dit betoog faalt. Bij de toepassing van artikel 21, eerste lid, van de WRO is slechts aan de orde dat de gemeenteraad, gelet op de gevolgen die het inwerkingtreden van het voorbereidingsbesluit kan hebben, verklaart dat voor een bepaald gebied een bestemmingsplan wordt voorbereid. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de gemeenteraad daarbij, in aanmerking genomen de bewoordingen van artikel 21, eerste lid, van de WRO en de aard van de bevoegdheid die daarin aan hem is toegekend, een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt, hetgeen betekent dat indien een voorbereidingsbesluit wordt genomen teneinde artikel 19 van de WRO ten behoeve van een bouwplan mogelijk te maken, slechts dan aanleiding zal zijn voor de conclusie dat de gemeenteraad niet in redelijkheid tot het nemen van een voorbereidingsbesluit heeft kunnen overgaan indien reeds bij een globale beschouwing aanstonds duidelijk had behoren te zijn dat het voorgenomen bouwplan in planologisch opzicht onaanvaardbaar is. De rechtbank is op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de door appellanten met betrekking tot de situering van het bouwplan aangevoerde argumenten noch hun stelling dat onvoldoende onderzoek naar alternatieve locaties heeft plaatsgevonden, kunnen leiden tot het oordeel dat in dit geval sprake is van een situatie als hierboven beschreven.
2.5.    Het betoog van appellanten dat de gemeenteraad heeft gehandeld in strijd met een behoorlijke procesgang door appellanten niet in de gelegenheid te stellen te worden gehoord over het na de hoorzitting ontvangen onderzoek naar alternatieve locaties treft evenmin doel. Nog daargelaten dat dit argument eerst ter zitting in hoger beroep is aangevoerd kan, mede gelet op het doel en de strekking van voorbereidingsbesluit, niet staande worden gehouden dat genoemd alternatievenonderzoek voor de te nemen beslissing op het bezwaar van aanmerkelijk belang heeft kunnen zijn. Van schending van artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht is dus geen sprake.
2.6.    Voorts voeren appellanten tevergeefs aan dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan tal van motiveringsgebreken in de beslissing op bezwaar. De door appellanten in beroep bij de rechtbank genoemde motiveringsgebreken betreffen hun argumenten met betrekking tot de alternatieve locaties, de ongeschiktheid van de locatie voor de vestiging van een hospice en de waardedaling van hun woning als gevolg daarvan. Zoals in rechtsoverweging 2.4 is overwogen heeft de rechtbank bij de beoordeling van de beslissing op bezwaar de juiste toetsingsmaatstaf aangelegd en is terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat niet is voldaan aan het criterium dat reeds bij een globale beschouwing aanstonds duidelijk had behoren te zijn dat het voorgenomen bouwplan in planologisch opzicht onaanvaardbaar is. Het college van burgemeester en wethouders is in zijn voorstel van 29 september 2005 aan de gemeenteraad ter voorbereiding van de beslissing op bezwaar op de door de appellanten genoemde argumenten ingegaan. Gelet op de aard van het voorbereidingsbesluit en het beperkte toetsingskader is deze motivering afdoende. De gemeenteraad heeft derhalve ter motivering van de beslissing op bezwaar kunnen volstaan met de verwijzing naar genoemd voorstel. De omstandigheid dat de rechtbank dit in de aangevallen uitspraak niet expliciet heeft overwogen kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.7.     Appellanten wijzen er voorts op dat de gemeenteraad op 30 maart 2006 een nieuw voorbereidingsbesluit heeft genomen. Met dit besluit heeft de gemeenteraad opnieuw toepassing gegeven aan artikel 21 van de WRO. Anders dan appellanten aanvoeren is geen sprake van een besluit tot intrekking of wijziging van het voorbereidingsbesluit van 25 februari 2005 hangende het beroep bij de rechtbank. Artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is in dit geval dan ook niet van toepassing. Het standpunt van appellanten dat de gemeenteraad op grond van artikel 6:18, vierde lid, van de Awb verplicht was van het nieuwe besluit mededeling te doen aan de rechtbank is derhalve niet juist. Evenmin kan het hoger beroep met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede gericht worden geacht tegen het nieuwe voorbereidingsbesluit.
2.8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk                                 w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer           ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2007
17-544.