ECLI:NL:RVS:2007:AZ7956

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604146/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • C.W. Mouton
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor supermarkt in Geleen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 februari 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen om een bouwvergunning te verlenen voor de verandering van een meubelzaak in een supermarkt op het perceel Hoek Ringovenstraat/Burgemeester Lemmensstraat te Geleen. Het college had op 24 april 2001 de bouwvergunning geweigerd, waarna appellante bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 5 maart 2002 gegrond verklaard, maar later vernietigde de rechtbank Maastricht deze beslissing op 29 april 2003. De Afdeling bevestigde op 18 februari 2004 dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, wat leidde tot verdere juridische stappen van appellante.

De Afdeling heeft de zaak op 10 januari 2007 behandeld, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. D.H. Nas, en het college door ambtenaar W.P.M.H. Crombach. De erven van een andere partij waren ook aanwezig, vertegenwoordigd door mr. J. Vijlbrief-van der Schaft. De Afdeling oordeelde dat de wijzigingen in het bouwplan, zoals voorgesteld door appellante, ondergeschikt waren, maar dat het gewijzigde plan nog steeds in strijd was met het bestemmingsplan. De Afdeling concludeerde dat het college terecht had geweigerd om medewerking te verlenen aan de nieuwvestiging van de supermarkt, gezien het gemeentelijk beleid dat de vestiging van supermarkten buiten wijkwinkelcentra tegen gaat.

Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard en werd de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, met verbetering van gronden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200604146/1.
Datum uitspraak: 7 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/841 van de rechtbank Maastricht van 27 april 2006 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (hierna: het college) geweigerd aan appellante bouwvergunning te verlenen voor het veranderen van een meubelzaak in een supermarkt op het perceel Hoek Ringovenstraat/Burgemeester Lemmensstraat te Geleen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 maart 2002 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 24 april 2001 herroepen en bepaald dat op 4 mei 2001 bouwvergunning van rechtswege is verleend. Bij datzelfde besluit heeft het college het door de erven van [partij] (hierna: de erven) gemaakte bezwaar tegen de van rechtswege verleende bouwvergunning ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2003 heeft de rechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door de erven ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 5 maart 2002 vernietigd.
Bij uitspraak van 18 februari 2004 heeft de Afdeling de daartegen door het college en appellante ingestelde hoger beroepen ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Bij besluit van 15 maart 2005 heeft het college het door appellante tegen het besluit van 24 april 2001 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 april 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 6 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 augustus 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 31 augustus 2006 hebben de erven een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door W.P.M.H. Crombach, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn de erven, als belanghebbenden, vertegenwoordigd door mr. J. Vijlbrief-van der Schaft, advocaat te Rotterdam, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het perceel is ingevolge de ter plaatse als bestemmingsplan geldende "Bebouwingsvoorschriften behorende bij de algehele herziening 1962 van het uitbreidingsplan in onderdelen van de gemeente Geleen" gedeeltelijk aangewezen voor de bestemming "Bebouwingsklasse C2" en gedeeltelijk voor "Bebouwingsklasse L.B.".
2.2.    In voormelde uitspraak van 18 februari 2004, inzake no.
200303680/1, heeft de Afdeling geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met de bestemming "Bebouwingsklasse L.B." omdat die bestemming geen verkoopruimte toelaat en het bouwplan mede voorziet in wijzigingen van de bestaande verkoopruimte binnen die bestemming. Appellante heeft bij brief van 9 september 2004 een bouwtekening gedateerd 8 maart 2004 ingediend waarop de situatie op de begane grond van het pand is gewijzigd. Het aldus gewijzigde bouwplan voorziet op de begane grond nog slechts in de verplaatsing van de niet-dragende binnenmuur met het oog op de vestiging van een supermarkt in het pand. In dit bouwplan wordt afgezien van het aanbrengen van een koel- en vriescel alsmede kassa's en magazijnstellingen, welke wel waren aangegeven op de van de bouwaanvraag van 27 oktober 2000 deel uitmakende tekeningen van de begane grond.
2.3.    Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat sprake is van een ondergeschikte wijziging van het bouwplan. De wijzigingen van het bouwplan waarom bij brief van 9 september 2004 is verzocht betreffen, naar tussen partijen ook niet in geschil is, uitsluitend de indeling en inrichting van de benedenverdieping van het pand. De beoogde wijziging brengt daarin, zowel op zichzelf bezien als uit functioneel oogpunt en beoordeeld naar de feitelijke effecten in planologisch opzicht, geen verandering in betekenende mate. Het college heeft de bouwtekening van 8 maart 2004 derhalve ten onrechte niet betrokken bij zijn beslissing van 15 maart 2005. Voorts valt niet in te zien dat, zoals het college stelt, bij een hernieuwde beslissing op bezwaar na vernietiging door de rechter van de eerdere beslissing geen acht meer kan worden geslagen op een ondergeschikte wijziging van het bouwplan.
Het voorgaande laat evenwel onverlet dat ook het gewijzigde bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Gelet op meer bedoelde uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2004 staat vast dat het bouwplan waarop de bouwaanvraag van 27 oktober 2000 betrekking heeft en zoals dit is weergegeven op de oorspronkelijke bouwtekening, in strijd is met het bestemmingsplan omdat het mede voorziet in wijzigingen van de bestaande verkoopruimte binnen de bestemming "Bebouwingsklasse L.B.". Het gewijzigde bouwplan zoals weergegeven op de bouwtekening van 8 maart 2004 behelst evenals de oorspronkelijke bouwtekening, de verplaatsing van een niet-dragende binnenmuur op gronden met de bestemming "Bebouwingsklasse L.B." en voorziet eveneens in wijzigingen van de bestaande verkoopruimte. Het gewijzigde bouwplan zoals weergegeven op de bouwtekening van 8 maart 2004 is daarom evenzeer in strijd met die bestemming.
Het verslag van de hoorzitting van de bezwaarcommissie, noch de overige processtukken bieden aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van appellante dat het bouwplan bij die hoorzitting, door middel van een van haar zijde daarop gegeven mondelinge toelichting, met instemming van het college wederom is gewijzigd en daarbij de niet-dragende binnenmuur op een andere plaats is gesitueerd dan aangegeven op de bouwtekening van 8 maart 2004. Bovendien is de juistheid van die stelling ter zitting uitdrukkelijk betwist door het college. Onder die omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat het college bij de beslissing op bezwaar ten onrechte is voorbijgegaan aan een beweerdelijk nadere wijziging van het bouwplan ten opzichte van de in de bouwtekening van 8 maart 2004 voorziene wijziging.
2.4.    Het subsidiaire betoog van appellante dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen weigeren, faalt. Het bouwplan is in strijd met de op voorstel van het college door de gemeenteraad van Sittard-Geleen op 29 maart 2004 vastgestelde retailstructuurvisie en de daarop gebaseerde visieuitwerking. Blijkens deze visies is het gemeentelijk beleid erop gericht de vestiging van supermarkten buiten wijkwinkelcentra tegen te gaan. In die visies wordt uitdrukkelijk uitgegaan van het voorkomen van de vestiging van de beoogde supermarkt in het onderhavige pand. Het betoog van appellante dat deze visies geen betrekking hebben op het verbouwen van bestaande supermarkten faalt, reeds omdat het bouwplan voorziet in nieuwvestiging van een supermarkt in het pand. De stelling van appellant dat die visies vestiging van supermarkten anders dan in wijkwinkelcentra niet uitsluiten kan, wat er verder van die stelling zij, niet leiden tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren aan de door appellante beoogde nieuwvestiging medewerking te verlenen.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van gronden te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren              w.g. Willems
Voorzitter                  ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2007
412