200603765/1.
Datum uitspraak: 7 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/262 en 06/713 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle van 11 april 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle.
Bij besluit van 9 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een kas op het perceel [locatie] te Zwolle (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 december 2005 heeft het college, voor zover thans van belang, het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 april 2006, verzonden op 12 april 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 19 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 juli 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 31 juli 2006 heeft vergunninghouder die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van vergunninghouder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zutphen, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.C. Albas, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder verschenen, vertegenwoordigd door mr. G.J.R. Lutje Schipholt.
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een tuinbouwkas met een omvang van 63 m breed, 105,60 m lang en 4,80 m hoog op het perceel waarop reeds een tuinbouwkas aanwezig is. De afstand van de kas tot de omliggende woningen bedraagt 33 m.
2.2. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdzaak der gemeente Zwollekerspel 1960". Het college heeft met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan verleend.
2.3. Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan voorziet in de uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf, dat op grond van het streekplan "Overijssel 2000+" (hierna: het streekplan) is toegestaan. Appellanten voeren daartoe aan dat het bedrijf van vergunninghouder van oorsprong een varkenshouderij is, waarbij als nevenactiviteit glastuinbouw is toegestaan. Het bouwplan voorziet volgens hen in een nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf, dat in strijd is met het streekplan.
2.3.1. Deze grond is, anders dan het college naar voren heeft gebracht, niet voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de voorzieningenrechter is ter zitting aldaar aan de orde gesteld of sprake was van een bestaand glastuinbouwbedrijf of van een varkenshouderij waarbij als nevenactiviteit een kas was toegestaan. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat dit betoog buiten beschouwing dient te blijven.
2.3.2. Het betoog slaagt echter niet. Blijkens de streekplankaart is ter plaatse geen nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven toegestaan. Uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven is wel toegestaan. Het bedrijf van vergunninghouder is, blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, een gemengd agrarisch bedrijf waar zowel varkens worden gehouden als glastuinbouw plaats vindt. Bovendien is door het college bij besluit van 13 december 2004 aan vergunninghouder een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij en glastuinbouwbedrijf op het perceel, ten aanzien waarvan door appellanten ook niet is betwist dat wat daarbij is vergund niet representatief is voor de feitelijke situatie. Het bouwplan voorziet derhalve in een uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf, hetgeen in overeenstemming is met het streekplan. De omstandigheid dat, naar appellanten ter zitting hebben gesteld, het glastuinbouwbedrijf zonder de gevraagde uitbreiding kennelijk niet rendabel was en daarmee niet als zelfstandig bedrijf was aan te merken, is, wat daar overigens ook van zij, in dit kader niet relevant.
2.4. Appellanten betogen voorts dat het bouwplan leidt tot een verdere verstening, hetgeen volgens hen in strijd is met het "Voorontwerp Structuurplan Zwolle 2020" (hierna: Voorontwerp Structuurplan).
2.4.1. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, bevat het Voorontwerp Structuurplan geen concrete beleidsvoornemens. Wel wordt daarin voor het gebied waarin het perceel van vergunninghouder is gelegen, verwezen naar de "Ontwikkelingsvisie Buurtschap IJsselzone" (hierna: de Ontwikkelingsvisie) die op 8 december 2003 door de gemeenteraad is vastgesteld als leidraad voor de ruimtelijke ontwikkeling van de Buurtschap IJsselzone. Zowel de wens van appellanten om de ruimte voor hun woningen als open landschap te behouden als de noodzaak voor vergunninghouder om zijn bedrijf uit te breiden worden door de Ontwikkelingsvisie ondersteund. Het college diende derhalve bij de vraag of het voor het bouwplan vrijstelling wenste te verlenen nog een keuze te maken tussen die twee belangen. Voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met de Ontwikkelingsvisie, bestaat echter geen grond.
2.4.2. Blijkens de "Ruimtelijke onderbouwing t.b.v. bouw van een kas aan de [locatie]" heeft het college bij het maken van die keuze in aanmerking genomen dat de uitbreiding van de kas door vergunninghouder is aangevraagd in het kader van de continuering en ontwikkeling van zijn agrarisch bedrijf. Daarbij heeft het college opgemerkt dat de ontwikkelingsstrategie van het gebied ook is gericht op de ontwikkeling van bestaande agrarische bedrijven. Voorts heeft het college in aanmerking genomen dat het gaat om een gebied dat door het aanwezige groen en de bestaande agrarische bedrijven een uitstraling heeft als bufferzone tussen het landelijk gebied en de aangrenzende bebouwde kom van Zwolle Zuid. In dit kader is een uitbreiding van het bestaande bedrijf van vergunninghouder volgens het college niet strijdig met de gewenste toekomstige ontwikkelingen van het gebied, maar draagt daar juist aan bij. Hoewel de uitbreiding enige afbreuk doet aan het open karakter van de omgeving, acht het college het, gelet op het voorgaande, opportuun om in dit geval uit ruimtelijk oogpunt medewerking te verlenen aan het bouwplan. De Afdeling is van oordeel dat het college zich aldus in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen vergunninghouder toe te staan zijn bedrijf uit te breiden. De voorzieningenrechter is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
2.5. Appellanten betogen tevens dat aan de beslissing op bezwaar geen deugdelijke belangenafweging ten grondslag is gelegd, omdat aan de door hen gestelde aantasting van het vrije uitzicht door het college onvoldoende gewicht is toegekend.
2.5.1. Dit betoog slaagt niet. Door het college is blijkens de beslissing op bezwaar erkend dat door verwezenlijking van het bouwplan het vrije uitzicht van appellanten zal worden aangetast. Na afweging van de betrokken belangen heeft het college besloten de bedrijfseconomische belangen van vergunninghouder te laten prevaleren. Daartoe heeft het college van belang geacht dat de aantasting van het vrije uitzicht van appellanten, gelet op de afstand tussen de tuinbouwkas en de omliggende woningen alsmede op de plaatsing van die kas in het verlengde van de op het perceel reeds aanwezige kas, niet zodanig is dat dit aan het verlenen van de vrijstelling in de weg dient te staan. Voor het oordeel dat het college aldus niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die gediend zijn met het bouwplan dan aan de belangen van appellanten, is geen grond. De voorzieningenrechter is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Huijben
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2007