200604357/1.
Datum uitspraak: 7 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Bewonersvereniging de Laars" en [appellant A], gevestigd, respectievelijk woonachtig te Spaarndam, gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 22 september 2005 heeft de gemeenteraad van Haarlemmerliede en Spaarnwoude, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 september 2005, het bestemmingsplan "Vereenigde Binnenpolder 2005" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 2 mei 2006, kenmerk 2005-48820, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben de vereniging "Bewonersvereniging De Laars" (hierna: de bewonersvereniging) en [appellant A] bij brief van 13 juni 2006, bij de Raad van State bij telefax ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 juli 2006.
Bij brief van 10 september 2006 heeft de stichting "Stichting Jeugdraad van de Parochie Antonius van Padua", die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Bij brief van 27 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2007, waar [appellant A] en de bewonersvereniging, vertegenwoordigd door mr. drs. L.T. van Eyck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.J.W. van der Steen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Haarlemmerliede en Spaarnwoude, vertegenwoordigd door P.J. Oud, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader van de Afdeling
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. De bewonersvereniging heeft niet binnen de in artikel 23, eerste lid, van de WRO gestelde termijn een zienswijze tegen het ontwerpplan ingebracht bij de gemeenteraad.
Voor zover het beroep is ingediend door [appellant A], stelt de Afdeling vast dat de beroepsgronden, voor zover die niet zijn gericht tegen het plandeel met de bestemming "Commerciële doeleinden (CD)" niet steunen op bij verweerder ingebrachte bedenkingen.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de WRO, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht en voor zover dit beroep een grondslag heeft in bij het college van gedeputeerde staten ingebrachte bedenkingen. Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.
Het beroep van de bewonersvereniging heeft geen betrekking op de onthouding van goedkeuring. In de door de bewonersvereniging gestelde ziekte van haar secretaris is geen rechtvaardiging gelegen voor het niet tijdig indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad, gelet op de omstandigheid dat voor de overige bestuursleden van de bewonersvereniging de mogelijkheid openstond tijdig een zienswijze in te dienen.
Bij de vaststelling van het plan heeft de gemeenteraad ten opzichte van het ontwerpplan de volgende wijzigingen in de planvoorschriften aangebracht.
Artikel 1.1 onder het kopje "Woonvaartuig" is ten opzichte van het ontwerpplan gewijzigd vastgesteld in die zin dat aan de daarin gegeven definitie van het begrip "woonvaartuig" de volgende zinsnede is toegevoegd:
"waarbij een onderscheid wordt gemaakt in:
- een woonschip: een woonboot die herkenbaar is als een van origine varend schip;
- een woonark: een woonboot die feitelijk niet geschikt is om te varen."
Artikel 2.6 onder het kopje "Commerciële doeleinden" is ten opzichte van het ontwerpplan gewijzigd vastgesteld in die zin dat aan de daarin gegeven definitie van het begrip "Commerciële doeleinden" het volgende is toegevoegd:
"Binnen het kader van de bedrijfsactiviteiten is verblijfsrecreatie toegestaan. Tevens zijn de gronden bestemd voor dagrecreatieve doeleinden met een publiek karakter."
Uit de strekking van artikel 27 van de WRO vloeit voort dat het beroep slechts ontvankelijk is voor zover de bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen voor de bewonersvereniging een ongunstiger situatie bewerkstelligen ten opzichte van het ontwerpplan. Wat betreft de wijziging van artikel 1.1 doet deze situatie zich niet voor.
Door de wijziging van artikel 2.6 worden de gebruiksmogelijkheden van het plandeel met de bestemming "Commerciële doeleinden" verruimd, waardoor voor de bewonersvereniging een ongunstiger situatie ten opzichte van het ontwerpplan wordt bewerkstelligd. Gelet op het vorenstaande is het beroep niet-ontvankelijk behoudens voor zover dat is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Commerciële doeleinden".
2.4. Het bestemmingsplan "Vereenigde Binnenpolder 2005" voorziet voornamelijk in het uitwerken van het resterende deel van de tot "Recreatieve doeleinden" bestemde gronden uit het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1968". Tevens is een plandeel opgenomen met de bestemming "Commerciële doeleinden".
Het standpunt van appellanten
2.5. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Commerciële doeleinden".
Hieraan hebben zij ten grondslag gelegd dat het bestemmingsplan ten onrechte geen eisen stelt aan de realisatie van parkeergelegenheid en dat dit tot verkeersveiligheids- en parkeerproblemen leidt. Bovendien zal de bestemming "Commerciële doeleinden" leiden tot overlast voor de bewoners en tot een verstoring van de flora en fauna in de aangrenzende gebieden.
Het standpunt van verweerder
2.6. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel goedgekeurd.
Verweerder heeft, voor zover hier van belang, aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat hij kan instemmen met de hoofdlijnen van de reactie van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) op de bedenkingen. Hiermee heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de gekozen bestemming de vestiging mogelijk maakt van een bedrijf dat cursussen en andere bedrijfsbijeenkomsten belegt, dat verblijfsrecreatie alleen binnen het kader van die bedrijfsactiviteiten is toegestaan en dat het plan de aanleg van parkeervoorzieningen mogelijk maakt, zodat voor parkeerhinder niet behoeft te worden gevreesd. Verder wordt volgens verweerder geen afbreuk gedaan aan de natuur- en landschapswaarden en is (een toename van) overlast voor de directe omgeving niet aannemelijk.
Vaststelling van de feiten
2.7. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.1. Ingevolge artikel 2.6.1 van de planvoorschriften zijn de voor "Commerciële doeleinden" aangewezen gronden bestemd voor een gebouw ten behoeve van het geven van cursussen en opleidingen met de daarbij behorende bouwwerken (uitgezonderd dienstwoningen) en open terreinen, waaronder parkeerplaatsen. Binnen het kader van de bedrijfsactiviteiten is verblijfsrecreatie toegestaan. Tevens zijn de gronden bestemd voor dagrecreatieve doeleinden met een publiek karakter.
2.7.2. De oppervlakte van het plandeel "Commerciële doeleinden" bedraagt ongeveer 500 m².
Het oordeel van de Afdeling
2.8. In de planvoorschriften is op de aangewezen gronden voorzien in parkeerplaatsen. Het is niet aannemelijk dat deze op de desbetreffende gronden niet of onvoldoende kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Commerciële doeleinden" niet zal leiden tot een ernstige toename van de parkeerdruk en verslechtering van de verkeersveiligheid op de Lagedijk.
2.9. Op het perceel met de bestemming "Commerciële doeleinden" is verblijfsrecreatie slechts binnen het kader van de bedrijfsactiviteiten toegestaan. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omvang hier van beperkt zal zijn.
Op het plandeel is tevens dagrecreatie met een publiek karakter toegestaan. Verweerder heeft zich, gelet op de beperkte oppervlakte van het plandeel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit geen grootschalige activiteiten zal betreffen.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestemming "Commerciële doeleinden" niet tot ernstige overlast voor appellanten zal leiden.
Appellanten hebben niet met feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt dat het plandeel leidt tot onevenredige aantasting van in en nabij het plandeel aanwezige natuurwaarden.
2.10. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk behoudens voor zover dit is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Commerciële doeleinden";
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Taal
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2007