200605489/5, 200605490/3 en 200605491/3.
Datum uitspraak: 6 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen onder meer:
de vereniging "Vereniging Milieudefensie", gevestigd te Leeuwarden,
verzoekster,
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 19 januari 2006 heeft de gemeenteraad van Menaldumadeel het bestemmingsplan "Noordwesttangent, Menaldumadeel" vastgesteld.
Bij besluit van 23 mei 2006, kenmerk 642055, heeft verweerder over de goedkeuring van het bestemmingsplan beslist.
Bij besluit van 16 februari 2006 heeft de gemeenteraad van Het Bildt het bestemmingsplan "Noordwesttangent, Het Bildt" vastgesteld.
Bij besluit van 23 mei 2006, kenmerk 642053, heeft verweerder over de goedkeuring van het bestemmingsplan beslist.
Bij besluit van 2 maart 2006 heeft de gemeenteraad van Leeuwarderadeel het bestemmingsplan "Noordwesttangent, Leeuwarderadeel" vastgesteld.
Bij besluit van 23 mei 2006, kenmerk 642054, heeft verweerder over de goedkeuring van het bestemmingsplan beslist.
Tegen de drie besluiten omtrent goedkeuring heeft onder meer verzoekster bij brief van 22 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 22 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 12 oktober 2006 (zaaknummers
200605489/2, 200605490/2, 200605491/2) heeft de Voorzitter het verzoek van verzoekster om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
Het beroep van onder meer verzoekster is door de Afdeling ter zitting behandeld op 2 januari 2007. Na de zitting is het onderzoek heropend.
Bij brief van 8 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2007, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 januari 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door J. van der Meer, en verweerder, vertegenwoordigd door F. Jongma, en Y. Visser, beiden ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraden van Menaldumadeel, Het Bildt en Leeuwarderadeel, alle vertegenwoordigd door drs. M.T.M. Mosterman, gemachtigde. Tevens is daar als belanghebbende gehoord de stichting "Stichting Ringsom Great Terherne", vertegenwoordigd door [voorzitter] van de stichting.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De bestemmingsplannen "Noordwesttangent, Menaldumadeel", "Noordwesttangent, Het Bildt" en "Noordwesttangent, Leeuwarderadeel" (verder: de plannen) voorzien in een planologische regeling voor de aanleg van de Noordwesttangent (provinciale weg) tussen de N383 en de N357 in de gemeenten Menaldumadeel, Het Bildt en Leeuwarderadeel.
2.3. Verweerder heeft de plannen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft de plannen goedgekeurd.
2.4. Verzoekster heeft eerder verzocht de goedkeuringsbesluiten te schorsen. Bij eerdergenoemde uitspraak van 12 oktober 2006 heeft de Voorzitter de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
In haar brief van 8 januari 2007 heeft verzoekster wederom om schorsing van de goedkeuringsbesluiten verzocht. De Voorzitter overweegt dat een herhaald verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening slechts voor toewijzing in aanmerking kan komen indien verzoekster terecht een beroep doet op feiten of omstandigheden die haar ten tijde van haar vorige verzoek niet bekend waren en redelijkerwijs ook niet bekend konden zijn dan wel op nieuwe feiten of omstandigheden van na de uitspraak op het vorige verzoek, die een dergelijk herhaald verzoek rechtvaardigen.
2.5. Ter zitting is gebleken dat een aantal gevoelige bestemmingen ligt binnen zowel de 35 Ke-contour als de zone vanwege de voorziene weg. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de planvaststellingen blijkt dat de geluidbelasting vanwege de weg ter plaatse van deze gevoelige bestemmingen onder de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) blijft. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit standpunt onjuist is. Verweerder heeft vervolgens de cumulatie van lucht- en wegverkeersgeluid ter plaatse van deze gevoelige bestemmingen bezien en heeft zich in dat kader op het standpunt gesteld dat de geluidbelasting vanwege de weg wegvalt tegen de geluidbelasting vanwege het luchtvaartverkeer. Volgens verweerder volgt hieruit dat de voorziene weg uit een oogpunt van cumulatie van geluidgevolgen van verschillende bronnen niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting voor de gevoelige bestemmingen. De Voorzitter acht niet aannemelijk gemaakt dat verweerder zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen.
2.6. Voor het overige ziet de Voorzitter in het door verzoekster ingediende verzoekschrift, noch in het verhandelde ter zitting, feiten of omstandigheden die verzoekster redelijkerwijs niet bekend konden zijn in het kader van haar eerste verzoek, dan wel feiten of omstandigheden die zich hebben voorgedaan sedert de uitspraak van 12 oktober 2006 en die aanleiding zouden moeten geven voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Taal
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2007