ECLI:NL:RVS:2007:AZ8440

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606470/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • F.G. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van bestuursdwang bij het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 februari 2007 uitspraak gedaan over de toepassing van bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 7 juni 2006, waarbij bestuursdwang werd toegepast omdat hij huishoudelijke afvalstoffen op een niet-aangewezen inzameldag had aangeboden. De kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 50,00, werden op appellant verhaald.

De appellant stelde dat hij in een nette buurt woont en dat er op de dag van de overtreding een gewijzigde regeling gold. Hij beweerde dat hij de vuilniszak onmiddellijk terug naar binnen zou hebben gehaald als hij had geweten dat het geen ophaaldag was. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde echter dat de gemeente in redelijkheid tot bestuursdwang kon overgaan, gezien de mogelijke overlast en vervuiling door verkeerd aangeboden afval.

De Afdeling concludeerde dat de appellant de overtreding had begaan en dat de kosten van de bestuursdwang terecht op hem waren verhaald. De argumenten van de appellant werden verworpen, en de Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

200606470/1.
Datum uitspraak: 14 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2006 heeft verweerder zijn beslissing om op 6 juni 2006 bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 50,00) voor rekening van appellant komen.
Bij besluit van 14 juli 2006, verzonden op 17 juli 2006, heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 25 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 27 september 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2007, waar appellant in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door P.C. van Doorn, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 5:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt een beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking.
Ingevolge het vierde lid wordt in de beschikking een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging van de bestuursdwang kunnen voorkomen door zelf de door het bestuursorgaan te omschrijven maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen.     Ingevolge het vijfde lid behoeft geen termijn te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.
Ingevolge het zesde lid zorgt het bestuursorgaan, indien de situatie dermate spoedeisend is dat het de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.2.    In artikel 20, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 (hierna: de Verordening) is bepaald dat verweerder de dagen en tijden vaststelt waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden. Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
2.3.    De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die is aangetroffen op de [locatie], ter hoogte van nummer […], te [plaats]. Volgens verweerder is het afval afkomstig van appellant en heeft hij deze in strijd met de Verordening op een andere dag dan één van de aangewezen inzameldagen ter inzameling aangeboden.
2.3.1.    Volgens appellant had verweerder in redelijkheid van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang moeten afzien. Appellant betoogt dat hij in een zogenaamd nette buurt woont, dat op de dag dat hij de zak buitenzette een gewijzigde regeling gold en dat hij, zodra hem die dag duidelijk zou zijn geworden dat het geen ophaaldag was, de vuilniszak onmiddellijk terug naar binnen zou hebben gehaald. Verder meent appellant dat verweerder er in redelijkheid van had moeten afzien te bepalen dat de kosten voor zijn rekening komen. Hij noemt in dit verband een soortgelijk voorval dat in dezelfde buurt heeft plaatsgevonden, waarin niet is overgegaan tot kostenverhaal.
2.3.2.    Onbestreden is dat appellant de overtreding ter zake waarvan verweerder handhavend heeft opgetreden, heeft begaan, zodat verweerder kon overgaan tot toepassing van bestuursdwang.
De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de handhaving van wettelijke voorschriften als het onderhavige inzake de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen in de regel een spoedeisend belang aanwezig is, gezien de mogelijke overlast en vervuiling door de verspreiding van op straat geplaatste afvalstoffen als zwerfvuil. Dat appellant de buurt van zijn woning als net kwalificeert maakt dit niet anders.
Ten aanzien van het betoog van appellant dat de kosten niet te zijnen laste behoren te komen overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting is gebleken dat ieder voorjaar met het oog op de feestdagen dezelfde gewijzigde ophaalregeling geldt en dat deze elk jaar wordt gepubliceerd in een huis-aan-huisblad. Verder is gebleken dat appellant al enkele jaren op het adres woonachtig is. Naar het oordeel van de Afdeling had appellant dan ook kunnen weten wanneer het vuilnis zou worden opgehaald. Met betrekking tot het door appellant als soortgelijke situatie geschetste voorval overweegt de Afdeling dat uit de stukken en ter zitting is gebleken dat die situatie niet het op een verkeerd tijdstip aanbieden van huisvuil betrof, maar dat het ging om het aanbieden van huisvuil op een plaats waar de reinigingspolitie het niet heeft meegenomen. Dit voorval kan reeds daarom niet als gelijk geval worden aangemerkt. Verder is gebleken dat ten aanzien van huisvuil dat door buurtbewoners van appellant op dezelfde dag is aangeboden, ook spoedeisende bestuursdwang is toegepast.
De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd is met artikel 5:24, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en evenmin dat verweerder de kosten van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang niet in redelijkheid ten laste van appellant heeft kunnen brengen.
2.4.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.G. van Dam, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll      w.g. Van Dam
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2007
441