200606329/1.
Datum uitspraak: 14 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Bij besluit van 29 november 2005 heeft verweerder zijn beslissing om op 21 oktober 2005 bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van appellant komen.
Tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar heeft appellant bij brief van 9 juni 2006, bij de rechtbank Rotterdam ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij brief van 20 september 2006 heeft de rechtbank Rotterdam het beroepschrift van appellant doorgezonden aan de Raad van State. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 24 augustus 2006 en 6 september 2006.
Bij besluit van 14 juli 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder alsnog het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 11 oktober 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. M.J.G. Schroeder, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijk gesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het bezwaar of beroep tegen het uitblijven van een besluit geacht mede te zijn gericht tegen het besluit op de aanvraag, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
Ingevolge artikel 6:20, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bezwaar of beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
2.2. De Afdeling is, gelet op het feit dat inmiddels een beslissing op bezwaar is genomen, niet gebleken dat nog procesbelang bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, voor zover gericht tegen het uitblijven van een tijdige beslissing op bezwaar. In zoverre moet het beroep derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.3. Ten aanzien van het besluit van 14 juli 2006, overweegt de Afdeling als volgt.
De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van huishoudelijk afval dat is aangetroffen op de Wolstraat, ter hoogte van nummer 77, te Rotterdam.
Appellant betoogt dat hij geen overtreder is, zodat de kosten van bestuursdwang ten onrechte op hem worden verhaald. Hij voert daartoe aan dat hij niet in Nederland was op het moment dat de overtreding werd begaan.
Verweerder heeft voor de zitting te kennen gegeven terug te komen op zijn eerdere standpunt dat het afval afkomstig is van appellant en dat hij deze in strijd met de APV op een andere dag dan de inzameldag heeft aangeboden. Gelet hierop komt het besluit voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het rechtsbeginsel dat eist dat een besluit zorgvuldig moet worden genomen.
2.4. Het beroep, voor zover ontvankelijk, is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling ziet aanleiding om tot de proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen ook de kosten te rekenen die appellant heeft moeten maken vanwege het aanvankelijk uitblijven van een beslissing op bezwaar.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het gericht is tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar;
II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 14 juli 2006, kenmerk AB.2005.2.09835;
IV. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 29 november 2005, kenmerk 04/09197;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Rotterdam aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de gemeente Rotterdam aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.G. van Dam, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Dam
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2007