ECLI:NL:RVS:2007:AZ8447

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604395/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Stadshagen, eerste partiële herziening' en goedkeuring door de gemeenteraad van Zwolle

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Stadshagen, eerste partiële herziening' door de gemeenteraad van Zwolle. Het bestemmingsplan werd vastgesteld op 5 september 2005, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. De goedkeuring van dit plan werd door de gedeputeerde staten van Overijssel op 18 april 2006 onthouden, omdat de plandelen met de bestemming 'Gemengde doeleinden -GD-' in strijd zouden zijn met een goede ruimtelijke ordening. De appellant, de gemeenteraad van Zwolle, heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State. De Raad van State heeft de zaak op 11 januari 2007 behandeld, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. P.J.E. van den Broek-Bredewold en de verweerder door T. Drint.

De Raad van State overweegt dat de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zijn op deze zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat de verweerder de beoordelingsmarges niet heeft overschreden en dat het besluit om goedkeuring te onthouden aan de plandelen met de bestemming 'Gemengde doeleinden -GD-' terecht is genomen. De Afdeling concludeert dat de afstandsnormen uit de VNG-brochure niet zijn nageleefd en dat de argumentatie van de appellant voor afwijking van deze normen niet overtuigend is.

De Afdeling oordeelt dat de verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het bestemmingsplan niet voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening, en dat het beroep van de appellant ongegrond is. De Raad van State verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200604395/1.
Datum uitspraak: 14 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de raad der gemeente Zwolle,
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 5 september 2005 heeft de gemeenteraad van Zwolle, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 juni 2005, het bestemmingsplan "Stadshagen, eerste partiële herziening" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 april 2006, no. RWB/2005/3081, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 13 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J.E. van den Broek-Bredewold, ambtenaar van de gemeente Zwolle, en verweerder, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt van verweerder
2.3.    Verweerder heeft bij zijn bestreden besluit goedkeuring onthouden aan de plandelen met de bestemming "Gemengde doeleinden -GD- " die betrekking hebben op gronden in de strategische zone aan de westelijke zijde van de Werkerlaan, en aan het op deze bestemming betrekking hebbende artikel 7 van de planvoorschriften, omdat hij deze onderdelen van het plan in strijd acht met een goede ruimtelijke ordening. In artikel 7 van de planvoorschriften, is de doeleindenomschrijving "Gemengde doeleinden -GD- " zeer ruim geformuleerd, en er is geen koppeling gelegd met een staat van inrichtingen. Dit heeft tot gevolg dat onder deze bestemming ook bedrijven en instellingen vallen die aangemerkt kunnen worden als een bedrijf in categorie 2 of 3 van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Voor bedrijven in deze categorieën wordt in de VNG-brochure een minimumafstand van 30 respectievelijk 50 meter aanbevolen ten opzichte van woonbebouwing in rustige woonwijken. In het vastgestelde bestemmingsplan is de afstand tussen de plandelen met de bestemming "Gemengde doeleinden -GD- " en in het plan voorziene woningen te kort. Tevens voorziet de bestemming "Gemengde doeleinden -GD- " in een woonfunctie. Verweerder vindt de door het gemeentebestuur gegeven argumentatie voor afwijking van de hierboven vermelde normen niet overtuigend.
Standpunt van appellant
2.4.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan de plandelen met de bestemming "Gemengde doeleinden -GD- " en het hiermee corresponderende artikel 7 van de planvoorschriften. Hij voert daartoe aan dat hij heeft gekozen voor een flexibele invulling van de strategische zone. Er wordt niet naar de VNG-brochure verwezen omdat dat de flexibiliteit van de bestemming zou beperken. Naar zijn mening kan worden volstaan met een toetsing per individuele invulling van de zone aan sectorale wetgeving. Ook stelt hij dat de VNG-brochure slechts indicatief afstandsnormen toekent en enkel een hulpmiddel is bij de categorisering van bedrijven.
Appellant voert tevens aan dat verweerder destijds in het kader van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een algemene verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven, waardoor verweerder het vertrouwen heeft gewekt dat hij geen bezwaar heeft tegen de invulling van deze bestemming zoals in het plan is voorzien.
Door onthouding van goedkeuring door verweerder ontbreekt nu de juridische basis voor de reeds opgerichte bebouwing.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    In het bestemmingsplan worden drie gebieden bestemd tot "Gemengde doeleinden -GD- ". Ingevolge artikel 7, onder A, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor educatieve, sociaal-culturele en sociaal-maatschappelijke voorzieningen en dienstverlenende bedrijven zonder baliefunctie, al dan niet gecombineerd met de woonfunctie, met daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, tuinen, paden, inritten, parkeervoorzieningen en erven.
De gebieden met deze bestemming liggen niet meer dan 25 meter van plandelen met de bestemming "Wonen -W- " en onder de bestemming "Gemengde doeleinden" is ook een woonfunctie mogelijk. Er is in het bestemmingsplan geen staat van bedrijven opgenomen.
2.5.2.    Verweerder heeft op 20 februari 2003 een algemene verklaring van geen bezwaar verleend en heeft deze op 2 maart 2005 verlengd. Op basis hiervan is een groot gedeelte van het plan met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening reeds bebouwd met bedrijven en woningen.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    Het behoort tot de beleidsvrijheid van de gemeenteraad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. Het systeem van de Wet op de Ruimtelijke Ordening sluit in dat in een bestemmingsplan globale bestemmingen kunnen worden opgenomen die niet meer behoeven te worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemming uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient echter per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld. Gelet op de omstandigheid dat de in geschil zijnde plandelen met de bestemming "Gemengde doeleinden -GD-" aansluiten bij plandelen met de bestemming "Wonen -W-", welke bestemming reeds gerealiseerd is, alsmede dat tevens binnen de bestemming "Gemengde doeleinden -GD-" potentieel conflicterende functies mogelijk zijn, is de Afdeling van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat een goed woon- en leefklimaat voor de bewoners van de voorziene woningen in het plan onvoldoende is gewaarborgd.
In de omstandigheid dat verweerder destijds een algemene verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven en dat de zone in verband hiermee reeds bijna geheel bebouwd is, behoefde verweerder geen aanleiding te zien om goedkeuring te verlenen. Het bestemmingsplan richt zich immers ook op eventuele toekomstige bouwplannen.
2.6.1.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de desbetreffende plandelen in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft onthouden aan de plandelen met de bestemming "Gemengde doeleinden -GD- " en het hiermee corresponderende artikel 7 van de planvoorschriften.
Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2007
177-545.