200603360/1.
Datum uitspraak: 14 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Jacobswoude,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/4170 van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 maart 2006 in het geding tussen:
[wederpartijen], wonend te [woonplaats],
Bij besluit van 30 januari 2004 heeft appellant (hierna: het college) aan Orange Nederland B.V. (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een antennemast op het perceel Bateweg 76 te Woubrugge.
Bij besluit van 26 oktober 2004 heeft het college aan vergunninghoudster bouwvergunning verleend voor het gewijzigd uitvoeren van het bij besluit van 30 januari 2004 vergunde bouwplan.
Bij besluit van 30 mei 2005 heeft het college het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 21 maart 2006, verzonden op 24 maart 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 3 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 juli 2006 hebben [wederpartijen] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2007, waar het college, vertegenwoordigd door ing. M.A. Bruinen, ambtenaar van de gemeente, en [een der wederpartijen], bijgestaan door P. Mikmak, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, als belanghebbende, vertegenwoordigd door M.G.J.C. Willems, werkzaam bij vergunninghoudster, daar gehoord.
2.1. Bij de beslissing op bezwaar van 30 mei 2005 heeft het college het door [wederpartijen] tegen de besluiten van 30 januari 2004 en 26 oktober 2004 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de termijn van zes weken, als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), is ingediend.
2.1.1. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, nu in de publicaties omtrent het bouwplan is volstaan met de aanduiding "antennemast" en niet is vermeld dat sprake is van een antennemast voor GSM-doeleinden, de zakelijke inhoud van die besluiten onvoldoende duidelijk is weergegeven en derhalve redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [wederpartijen] met het buiten de termijn indienen van een bezwaarschrift in verzuim zijn geweest.
2.3. Anders dan waar de rechtbank van uit is gegaan, is artikel 3:42, eerste lid, van de Awb in dit geval niet van toepassing is. De besluiten van 30 januari 2004 en 26 oktober 2004 zijn immers op aanvraag genomen en tot de aanvrager, vergunninghoudster, gericht. Van een besluit dat niet tot een of meer belanghebbenden is gericht als bedoeld in voormelde bepaling, is dan ook geen sprake.
De oorspronkelijke aanvraag, het voornemen vrijstelling te verlenen, de verlening van de oorspronkelijke bouwvergunning, de wijzigingsaanvraag en de verlening van de wijzigingsvergunning zijn alle afzonderlijk gepubliceerd in het "Witte Weekblad". Daarbij is aangegeven dat het bouwplan betrekking heeft op het plaatsen van een antennemast. Gelet op die publicaties bestaat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen grond voor het oordeel dat [wederpartijen] niet in verzuim zijn geweest door niet binnen de wettelijke termijn bezwaar te maken tegen de besluiten van 30 januari 2004 en 26 oktober 2004. Dat in de publicaties niet is vermeld dat de antennemast is bedoeld voor GSM-doeleinden, maakt dat niet anders. Indien voor [wederpartijen], zoals zij hebben aangegeven, het gebruik van de antennemast van belang was voor de beslissing om al dan niet bezwaar te maken, lag het op hun weg zich van dat gebruik te vergewissen door, bijvoorbeeld, op het gemeentehuis de daar ter inzage liggende bouwvergunning en de daarbij behorende stukken in te zien. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat, nu in de publicaties niet is aangegeven dat het bouwplan betrekking heeft op een antennemast voor GSM-doeleinden, het college het door [wederpartijen] buiten de termijn gemaakte bezwaar met toepassing van artikel 6:11 van de Awb ontvankelijk diende te verklaren.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet hierop zal de Afdeling alsnog de overige bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden die betrekking hebben op de termijnoverschrijding beoordelen, nu de rechtbank daaraan niet is toegekomen.
2.5. Voor zover [wederpartijen] betogen dat de locatie van de antennemast niet juist is vermeld in de verschillende publicaties en zij derhalve niet in verzuim zijn geweest, faalt dat betoog. Nu de antennemast is gelegen op een voetbalveld dat hoort bij de op het perceel Bateweg 76 gevestigde voetbalclub, heeft het college met de vermeldingen in het "Witte Weekblad" dat de antennemast wordt geplaatst op dat perceel de locatie van de mast voldoende duidelijk aangegeven. Dat tussen de mast en het op het perceel Bateweg 76 gelegen clubhuis nog een sporthal is gelegen en het voetbalveld op een perceel ligt met een ander kadastraal nummer, maakt dat niet anders.
2.6. Het betoog van [wederpartijen] dat het college hen ten onrechte niet persoonlijk heeft geïnformeerd, slaagt niet, nu daartoe geen wettelijke verplichting bestond.
2.7. Gelet hierop, heeft het college de termijnoverschrijding met juistheid niet verschoonbaar geacht. Het heeft het door [wederpartijen] gemaakte bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartijen] bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 maart 2006 in zaak no. 05/4170;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2007