ECLI:NL:RVS:2007:AZ8470

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604539/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan en de beoordeling van woon- en leefklimaat

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Veessen, 14e partiële herziening [locatie]" door de gemeenteraad van Heerde, vastgesteld op 19 september 2005. Het college van gedeputeerde staten van Gelderland heeft op 18 april 2006 goedkeuring aan dit bestemmingsplan onthouden, omdat het plan in strijd werd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat de afstand van het bouwvlak tot de nabijgelegen boomgaard niet 15 maar 25 meter bedraagt en dat er al meerdere woningen op minder dan acht meter van de boomgaard staan.

De Raad van State heeft de zaak op 15 januari 2007 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat er geen wettelijke bepalingen zijn voor de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen worden gekweekt en nabijgelegen gevoelige objecten. De Afdeling heeft vastgesteld dat de gemeenteraad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd bij de afstand van 15 meter tot de boomgaard. De Afdeling heeft de toetsingspraktijk van de verweerder gevolgd, waarbij een afstand van 50 meter als richtlijn wordt gehanteerd. De gemeenteraad heeft niet aangetoond dat de situatie ter plaatse zodanig is dat de afstand van 15 meter aanvaardbaar is.

Uiteindelijk heeft de Raad van State geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De beslissing is uitgesproken in naam der Koningin op 14 februari 2007.

Uitspraak

200604539/1.
Datum uitspraak: 14 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2005 heeft de gemeenteraad van Heerde, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 augustus 2005, het bestemmingsplan "Veessen, 14e partiële herziening [locatie]" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 april 2006, no. RE2005.40964, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 20 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 22 augustus 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 20 juli 2006 heeft [partij], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Heerde, [partij] en appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2007, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Wattenberg, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Heerde, vertegenwoordigd door J.J. Spronk, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader van de Afdeling
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het bestemmingsplan
2.3.    Het bestemmingsplan "Veessen, 14e partiële herziening [locatie]" voorziet in een bouwvlak ten behoeve van de bouw van een woning op de gronden met de bestemming "Eengezinshuis open bebouwing", wat betreft het perceel [locatie] te Heerde.
Het standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft daaraan goedkeuring onthouden.
Verweerder heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met het voorliggende bestemmingsplan niet verzekerd kan worden, omdat het bouwvlak voor de woning op slechts 15 meter afstand van de nabijgelegen boomgaard ligt. Volgens verweerder heeft de gemeente onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom bij deze afstand een goed woon- en leefklimaat ter hoogte van de geprojecteerde woning kan worden gegarandeerd.
Het standpunt van appellant
2.5.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het bestemmingsplan.
Hiertoe heeft appellant aangevoerd dat het bouwvlak niet op 15 meter maar op 25 meter van de dichtstbij staande laagstamfruitboom ligt en dat meerdere woningen op minder dan acht meter van de boomgaard staan. Hierbij verwijst appellant naar de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2005, inzake nr.
200408432/1. Volgens appellant wordt de eigenaar van het desbetreffende fruitteeltbedrijf door de bouw van de woning niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd.
De vaststelling van de feiten
2.6.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1.    De zuidzijde van het perceel [locatie] grenst aan een boomgaard met laagstamfruitbomen met een oppervlakte van ongeveer 3 ha.
2.6.2.    In de directe omgeving van de boomgaard staat een aantal woningen op een afstand van minder dan 10 tot 15 meter tot de boomgaard.
Het oordeel van de Afdeling
2.7.    In het kader van het beoordelen van het woon- en leefklimaat op het in geding zijnde perceel stelt de Afdeling voorop dat er geen wettelijke bepalingen zijn inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen en andere gewassen in de open lucht worden gekweekt en nabijgelegen gevoelige objecten. Het ontbreken van een voorgeschreven minimaal aan te houden afstand laat onverlet dat in het kader van een bestemmingsplan een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen dient plaats te vinden, het milieubelang niet uitgezonderd, waarbij de aan te houden afstand tussen een fruitteeltbedrijf en nabijgelegen gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object kan worden gegarandeerd.
Door verweerder wordt in beginsel een toetsingspraktijk gevolgd waarbij een afstand van 50 meter in acht moet worden genomen. De Afdeling acht deze toetsingspraktijk in het algemeen niet onredelijk.
2.7.1.    De kortste afstand tussen de boomgaard en de bebouwingsgrens bedraagt volgens de bij het bestemmingsplan behorende plankaart ongeveer 15 meter. Dit is beduidend minder dan de afstand van 50 meter die verweerder in beginsel hanteert.
De gemeenteraad heeft ter motivering voor het afwijken van de afstand van 50 meter gesteld dat er geen signaal is dat bij de omliggende woningen, die op kortere afstand staan dan 15 meter, sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat, hetgeen volgens de gemeenteraad te maken heeft met de ligging van de woningen ten noordwesten van de boomgaard en de overwegend heersende zuidwesten wind.
Niet uitgesloten is echter dat, ofschoon er een heersende zuidwestelijke windrichting is, ook tijdens andere windrichtingen met bestrijdingsmiddelen wordt gespoten en aannemelijk is dat ook bij rustige weersomstandigheden sprake zal zijn van verspreiding van bestrijdingsmiddelen op of over het nabijgelegen perceel. De stelling van appellant dat met voorzieningen als een afscheiding of schutting de gevolgen van het spuiten met bestrijdingsmiddelen ter hoogte van zijn perceel kunnen worden voorkomen heeft hij niet onderbouwd.
De omstandigheid dat op kortere afstand van de boomgaard reeds woningen staan, betekent niet dat bij de bouw van nieuwe woningen geen acht behoeft te worden geslagen op mogelijke bedreigingen van het toekomstige woon- en leefklimaat. Niet is gebleken dat de gemeenteraad onderzoek heeft gedaan of heeft laten doen naar het toekomstige woon- en leefklimaat ter hoogte van de met het plan mogelijk gemaakte woning. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat onvoldoende is gemotiveerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
2.7.2.    Wat betreft de verwijzing van appellant naar de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2005, in zaak nr.
200408432/1, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die situatie zodanig overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerder om die reden geen goedkeuring aan het plan heeft kunnen onthouden.
2.7.3.    Ten aanzien van het betoog van appellant dat geen sprake is van belemmering van de bedrijfsvoering van het fruitteeltbedrijf, overweegt de Afdeling dat verweerder aan zijn bestreden besluit niet ten grondslag heeft gelegd dat de woning het fruitteeltbedrijf in de bedrijfsvoering belemmert.
2.7.4.    Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft onthouden aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.7.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Taal
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2007
325-420.