ECLI:NL:RVS:2007:AZ8478

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603389/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bouwvergunning schoolgebouw Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen een bouwvergunning is afgewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had op 29 september 2004 een bouwvergunning verleend aan de Stichting Voortgezet Onderwijs Haaglanden voor de oprichting van een schoolgebouw op een perceel in Den Haag. Appellant, die bezwaar had gemaakt tegen deze vergunning, stelde dat zijn bezwaarschrift tijdig was ingediend, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd dat zijn bezwaarschrift op de juiste wijze was ingediend. Het college had aangetoond dat het bezwaarschrift niet was ontvangen, omdat het naar een verkeerd faxnummer was gestuurd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college zijn onderzoek naar de ontvangst van het bezwaarschrift adequaat had uitgevoerd. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheden van partijen in het bestuursrecht. De Raad van State bevestigde dat het risico van een verkeerde indiening bij appellant ligt, en dat het college niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de gevolgen van deze fout.

Uitspraak

200603389/1.
Datum uitspraak: 14 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/3738 van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 maart 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) aan de Stichting Voortgezet Onderwijs Haaglanden vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een schoolgebouw op het perceel Laan van Hoornwijck hoek Laan van Kans te Den Haag.
Bij besluit van 9 mei 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 16 maart 2006, verzonden op 24 maart 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 juni 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 juni 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.M. Meerman, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het college het door hem tegen het besluit van 29 september 2004 gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat uit het door hem overgelegde afschrift van het "verzend resultaat rapport" en het zogeheten "journaal" van het door hem gebruikte faxapparaat blijkt dat hij zijn bezwaarschrift van 25 oktober 2004 tijdig heeft ingediend en dat het college, dat de tijdige ontvangst van dat bezwaarschrift ontkent, het bewijsrisico dient te dragen van zijn keuze om de ontvangst van faxen op het ontvangende faxapparaat niet op te slaan of te bewaren.
2.1.1.    Appellant betoogt terecht dat, gelet op de omstandigheid dat uit het door hem overgelegde "verzend resultaat rapport" en "journaal" blijkt dat op 25 oktober 2004 een fax is verstuurd naar het desbetreffende faxapparaat, het aan het college was om zijn stelling dat het de fax nimmer heeft ontvangen gemotiveerd te onderbouwen. De rechtbank heeft evenwel met juistheid geoordeeld dat het college dit met het door hem uitgevoerde onderzoek heeft gedaan. Daaruit blijkt dat het bezwaarschrift is gefaxt naar de afdeling Bureau Gemeentesecretaris (hierna: BGS) in plaats van naar het secretariaat van de Adviescommissie bezwaarschriften. Het faxapparaat van BGS is volgens het college niet ingesteld op het registreren van inkomende faxen. Deze afdeling houdt wel handmatig een faxregistratiesysteem bij, maar faxen die niet voor deze afdeling bestemd zijn worden daarin niet ingeschreven. Vaste werkwijze van BGS is dat dergelijke faxberichten worden afgegeven bij de Bestuursdienst/Middelen Personeel en Organisatie (hierna: BSD/MPO). Deze dienst noteert vervolgens wel de ingekomen fax en stuurt deze door naar het betreffende stadsdeel of de betreffende dienst. Een gefaxt bezwaarschrift wordt door het stadsdeel of de dienst weer doorgezonden naar het secretariaat van de Adviescommissie bezwaarschriften. Onderzoek door het college heeft uitgewezen dat het faxbericht niet bekend is bij BSD/MPO, niet bij het betrokken stadsdeel Leidschenveen Ypenburg en ook niet bij het secretariaat van de Adviescommissie bezwaarschriften. Dat het college niet een door de betrokken fax gemaakte lijst met de op 25 oktober 2004 ontvangen faxen kan overleggen, omdat het desbetreffende faxapparaat niet is ingesteld op het registreren van inkomende faxen, dient in dit geval voor risico van appellant te komen, nu hij de fax naar het verkeerde faxnummer en derhalve het verkeerde faxapparaat heeft verzonden. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat ervan moet worden uitgegaan dat de fax van 25 oktober 2004 nimmer door het college is ontvangen en met juistheid geoordeeld dat het college het door appellant gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De verwijzing van appellant naar de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2003 in zaak no.
200203014/1leidt niet tot een ander oordeel, nu, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, de omstandigheden in die zaak niet rechtens vergelijkbaar zijn met die van deze zaak.
Het betoog faalt.
2.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2007
58-457.