200605883/1.
Datum uitspraak: 14 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06-3278 van de rechtbank Haarlem van 3 augustus 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk.
Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk (hierna: het college) geweigerd aan appellant vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het gedeeltelijk vernieuwen van een kas op het perceel [locatie] te Heemskerk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 maart 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 augustus 2006, verzonden op 4 augustus 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 oktober 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. A.J.P. Schram, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.C.M. Hemels en G. Lukken, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, nu hij op het perceel geen agrarisch bedrijf uitoefent, de bouw van de loods niet noodzakelijk is in het kader van agrarische bedrijfsvoering en het bouwplan derhalve in strijd is met artikel 7, onder A, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Heemskerkerduin en Noorddorp, partiële herziening 1998" (hierna: het bestemmingsplan). Daartoe voert hij aan dat de loods noodzakelijk is voor het agrarische bedrijf van de huurder van een gedeelte van het perceel.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Bouwperceel ten behoeve van agrarische doeleinden (A(b)-t)".
Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder bouwperceel verstaan een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
Ingevolge datzelfde artikel wordt onder agrarisch bouwvlak verstaan een bouwperceel, waarop geconcentreerde bebouwing ten behoeve van één agrarisch bedrijf is toegestaan.
Ingevolge artikel 7, onder A, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart aangegeven gronden met de bestemming "Bouwperceel ten behoeve van agrarische doeleinden (A(b)-t)" bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf en de bouw van gebouwen en bouwwerken die in het kader van die bedrijfsvoering noodzakelijk zijn, waarbij "t" aanduidt dat slechts tuinbouw is toegestaan.
Ingevolge artikel 7, onder B, onder 1, van de planvoorschriften zal de bestemming worden gerealiseerd door vrijwel alle agrarische bebouwingsmogelijkheden te concentreren binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak (bouwblok).
Ingevolge artikel 7, onder C, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn binnen het agrarisch bouwblok c.q. bouwperceel uitsluitend agrarische bedrijfsgebouwen, een agrarische bedrijfswoning met de daarbij behorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder silo's en waterbassins toegestaan.
2.3. Gelet op voormelde planvoorschriften, in samenhang bezien, kan op het perceel slechts worden gebouwd ten behoeve van een op het perceel gevestigd agrarisch bedrijf. Daarvan is in dit geval geen sprake, nu de huurder van een gedeelte van het perceel zijn bedrijf elders heeft gevestigd. De rechtbank heeft de stelling van appellant dat de loods noodzakelijk is voor het agrarische bedrijf van die huurder dan ook met juistheid niet relevant geacht en terecht geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
2.4. Voorts heeft de rechtbank, anders dan appellant betoogt, het standpunt van het college dat het geen vrijstelling wil verlenen, gelet op het ter plaatse geldende ontmoedigingsbeleid met betrekking tot het bouwen door niet-agrariërs en op het ontbreken van de agrarische noodzaak van de loods, met juistheid niet onredelijk geacht. In de enkele stelling van appellant dat het bouwplan met zich brengt dat asbestplaten worden verwijderd en dat het agrarische karakter van het gebied blijft behouden, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor een ander oordeel.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2007