ECLI:NL:RVS:2007:AZ8491

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604693/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • A.P. de Rooy
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Kom Casteren' vastgesteld door gemeenteraad van Bladel

Op 14 februari 2007 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan 'Kom Casteren', vastgesteld door de gemeenteraad van Bladel op 29 september 2005. Het college van burgemeester en wethouders van Bladel had dit plan voorgesteld, maar de goedkeuring werd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 9 mei 2006 onthouden. De Raad van State ontving op 27 juni 2006 een beroepschrift van de gemeenteraad tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 19 december 2006 werd de zaak behandeld, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting werd het onderzoek heropend, maar een tweede zitting werd niet gehouden.

De Raad van State oordeelde dat de goedkeuring van de plandelen aan de Dorpsstraat en Kerkstraat ten onrechte was onthouden. De Afdeling bestuursrechtspraak stelde vast dat de bestaande panden op de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart als waardevol zijn aangemerkt, maar dat verweerder niet had aangetoond dat de plandelen in strijd waren met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeerde dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en dat de goedkeuring aan het plan niet terecht was onthouden. De Raad van State verleende zelf goedkeuring aan de plandelen en vernietigde het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.

De uitspraak benadrukt het belang van de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor monumentale panden en de rol van de provincie in de goedkeuringsprocedure van bestemmingsplannen. De Raad van State heeft in deze zaak de beoordelingsmarges van de provincie in acht genomen en de gemeentelijke autonomie gerespecteerd.

Uitspraak

200604693/1.
Datum uitspraak: 14 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Bladel,
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2005 heeft de gemeenteraad van Bladel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 september 2005, het bestemmingsplan "Kom Casteren" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 mei 2006, no. 1138854, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 20 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 13 september 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door C.E.J.M. van Hintum, ambtenaar van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.J.M. Danen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Er is nog een stuk ontvangen van verweerder. Dit stuk is aan appellant toegezonden. Er is met toestemming van partijen afgezien van een tweede zitting.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het bestreden besluit
2.3.    Verweerder heeft de plandelen betreffende de bouwvlakken aan de Dorpsstraat 8,20 en 22, Kerkstraat 6,11,29 en 31 en Wagenbroeken 6/8 in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft goedkeuring onthouden aan deze plandelen. Daartoe heeft verweerder opgemerkt dat de betreffende bestaande panden een nadere selectie vormen uit de lijst van het zogeheten Monumenten Inventarisatie Project en op de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart zijn aangegeven als historisch-bouwkundig waardevolle panden. Op grond van het streekplan dient met deze waarden rekening te worden gehouden. Genoemde panden worden echter ten onrechte niet nader beschermd in het plan of door aanwijzing als gemeentelijk monument, aldus verweerder.
Het standpunt van appellant
2.4.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan de bovengenoemde plandelen.
Appellant acht de toegekende conserverende bestemming niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of het provinciale beleid. Daartoe voert hij aan dat de wettelijke bescherming van monumentale panden een gemeentelijke aangelegenheid betreft in het kader van de aanwijzing als monument op grond van de Monumentenwet 1988. Dit aspect kan derhalve niet aan de orde komen in de bestemmingsplanprocedure. Door echter in zoverre goedkeuring aan het plan te onthouden heeft verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges overschreden, aldus appellant.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.    In de brief van 22 januari 2007 brengt verweerder naar voren dat uit overleg met de gemeente blijkt dat binnen afzienbare termijn de gemeentelijke monumentenlijst met daarop geplaatst de in geding zijnde panden, met uitzondering van Wagenbroeken 6/8, zal worden vastgesteld ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van deze panden. In dat verband verzoekt verweerder om vernietiging van zijn besluit ten aanzien van dit onderdeel.
Hieruit volgt, en de Afdeling ziet geen aanleiding voor een andersluidend oordeel, dat de planregeling ten aanzien van de in 2.3. genoemde plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Door niettemin om deze reden goedkeuring aan het plan in zoverre te onthouden, heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
2.6.    In bovengenoemde brief van 22 januari 2007 heeft verweerder de Afdeling verzocht toepassing te geven aan de in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid.
Gelet op hetgeen in 2.5 is overwogen en nu niet is gebleken van belangen van derden die aan de goedkeuring van de in geding zijnde plandelen in de weg staan, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelfvoorziend goedkeuring te verlenen aan de plandelen betreffende de bouwvlakken aan de Dorpsstraat 8,20 en 22, Kerkstraat 6,11,29 en 31 en Wagenbroeken 6/8.
Proceskostenveroordeling
2.7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 9 mei 2006, no. 1138854, voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan de plandelen betreffende de bouwvlakken aan de Dorpsstraat 8,20 en 22, Kerkstraat 6,11,29 en 31 en Wagenbroeken 6/8;
III.    verleent goedkeuring aan de onder II. genoemde plandelen;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
V.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel                                  w.g. De Rooy
Lid van de enkelvoudige kamer        ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2007
59-516.