In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 februari 2007 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van 26 november 2003. In die eerdere uitspraak werd het hoger beroep van de appellanten gegrond verklaard, waarbij de besluiten van 6 februari 2001 en 24 maart 2003 werden vernietigd. De verzoeker, het college van burgemeester en wethouders van Heiloo, had de Afdeling verzocht om herziening op basis van nieuwe feiten die voorheen niet bekend waren. De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 december 2006, waar de verzoeker en de appellanten in persoon aanwezig waren.
De Afdeling overwoog dat op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onherroepelijke uitspraak herzien kan worden indien er feiten of omstandigheden zijn die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, maar niet bekend waren bij de indiener van het verzoek. De verzoeker stelde dat een meting van het kadaster op 26 april 2004 aantoonde dat de garage de perceelsgrens niet overschrijdt, wat legalisatie mogelijk zou maken. Echter, de Afdeling oordeelde dat de eerdere uitspraak van 26 november 2003, waarin werd geoordeeld dat er geen concreet zicht op legalisatie was, niet herzien kon worden op basis van deze nieuwe informatie.
Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het verzoek om herziening niet-ontvankelijk, omdat de verzoeker geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. De uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die de verzoeker had opgedragen een nieuw besluit te nemen, was inmiddels vernietigd, waardoor de situatie was veranderd. De Afdeling besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en sprak de beslissing uit in naam der Koningin.