ECLI:NL:RVS:2007:AZ8494

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602951/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor terreinafscheiding door Zeehaven IJmuiden N.V.

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 februari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over een bouwvergunning die was verleend aan Zeehaven IJmuiden N.V. door het college van burgemeester en wethouders van Velsen. De vergunning betrof het plaatsen van een terreinafscheiding op een perceel in IJmuiden. Appellante, gevestigd te IJmuiden, had bezwaar gemaakt tegen de bouwvergunning en was in eerste instantie niet-ontvankelijk verklaard door de rechtbank Haarlem. De rechtbank oordeelde dat appellante geen belang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de vergunning, omdat het perceel aan het openbaar verkeer was onttrokken.

Appellante heeft echter betoogd dat zij wel degelijk een belang heeft bij de bouwvergunning, aangezien zij een rechtstreeks betrokken belang heeft bij de terreinafscheiding door haar vestiging op het naastgelegen perceel. De Raad van State heeft dit betoog onderschreven en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep is gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is vernietigd. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor een inhoudelijke beoordeling van het geschil.

De Raad van State heeft ook de proceskosten in hoger beroep vastgesteld en bepaald dat het griffierecht aan appellante moet worden terugbetaald. Deze uitspraak benadrukt het belang van het procesbelang van betrokken partijen in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer het gaat om bouwvergunningen die invloed hebben op de omgeving.

Uitspraak

200602951/1.
Datum uitspraak: 14 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te IJmuiden,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/3190 van de rechtbank Haarlem van 10 maart 2006 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Velsen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Velsen (hierna: het college) aan Zeehaven IJmuiden N.V. (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een terreinafscheiding op het perceel, kadastraal bekend IJmuiden, sectie […], nummers […], gelegen aan de [locatie] te IJmuiden (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 juli 2005 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2006, verzonden op 15 maart 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 19 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 mei 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 29 mei 2006 heeft vergunninghoudster die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door, mr. R.A.M. Schram, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door drs. W. Dooijes, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. M.P.E. Dhaene, advocaat te Velsen, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 16 december 2004 (hierna: het onttrekkingsbesluit) heeft de gemeenteraad van de gemeente Velsen (hierna: de gemeenteraad) op grond van de artikelen 9 en 11 van de Wegenwet het perceel aan het openbaar verkeer onttrokken. De terreinafscheiding dient ter afsluiting van het perceel.
2.2.    Appellante, betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellante geen belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de aan vergunninghoudster verleende bouwvergunning nu gesteld noch gebleken is, dat appellante enig belang heeft bij de verwijdering van het hek los van het onttrekkingsbesluit.
2.2.1.    Appellante heeft met haar vestiging op het naastgelegen perceel een rechtstreeks betrokken belang bij de bouwvergunning voor de terreinafscheiding. Dat dit hek dient ter afscheiding van een inmiddels aan het openbaar verkeer onttrokken perceel, betekent niet dat het procesbelang is komen te vervallen, nu appellante opkomt tegen het hekwerk als zodanig.
De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt.
2.3.    Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu de rechtbank niet is toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil, zal de Afdeling het beroep van appellante met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen.
2.4.    De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 10 maart 2006 in zaak no. AWB 05/3190;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    stelt de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;
V.    gelast dat het door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 422,00 (zegge: vierhonderdtweeëntwintig euro) door de Secretaris van de Raad van State aan haar wordt terugbetaald.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Boermans
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2007
429-543.