ECLI:NL:RVS:2007:AZ8501

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602818/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling bestemmingsplan voor woning en garage in Bussum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam over de verlening van een bouwvergunning en vrijstelling van het bestemmingsplan door het college van burgemeester en wethouders van Bussum. Op 10 november 2003 verleende het college aan de vergunninghouder toestemming voor het gedeeltelijk vernieuwen van een woning en het oprichten van een garage op een perceel in Bussum. Appellante, die bezwaar had gemaakt tegen deze beslissing, kreeg in eerste instantie gelijk van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die het college opdroeg een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Echter, het college verklaarde de bezwaren van appellante opnieuw ongegrond in een besluit van 6 juli 2004. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 22 februari 2006, waartegen appellante hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 16 januari 2007 behandeld. Appellante betoogde dat het college bij het verlenen van de vrijstelling onvoldoende rekening had gehouden met haar belangen, met name met betrekking tot de hoogte van de garage. De Raad van State oordeelde dat de vrijstelling terecht was verleend, omdat het bouwplan voldeed aan de bestemmingsplanvereisten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen bepalingen waren over de maximale nokhoogte en dat de goothoogte voldeed aan het bestemmingsplan.

Daarnaast betoogde appellante dat de welstandscommissie het aanzicht van de garage niet had kunnen beoordelen, omdat dit op de bouwtekening ontbrak. De Raad van State verwierp dit argument, omdat de deugdelijkheid van het welstandsadvies geen onderwerp van geschil was in het hoger beroep. Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200602818/1.
Datum uitspraak: 14 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Bussum,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04 / 3836 van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2006 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Bussum.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bussum (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning en vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor het gedeeltelijk vernieuwen van een woning en het oprichten van een garage ter plaatse van de te slopen garage op de [locatie] (hierna: het perceel) te Bussum.
Bij besluit van 4 maart 2004 heeft het college het daartegen door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 mei 2004, verzonden op 18 mei 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 6 juli 2004 heeft het college de tegen het besluit van 10 november 2003 gemaakte bezwaren van appellante opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2006, verzonden op 28 februari 2006, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 8 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 17 april 2006 en brief van 28 juni 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 mei 2006 heeft vergunninghouder die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
Bij brief van 8 juni 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2007, waar appellante, in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. van Diest-Netelmans, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, bijgestaan door P. de Beer, gemachtigde, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij het verlenen van de vrijstelling haar belangen in verband met de hoogte van de te bouwen garage, onvoldoende heeft meegewogen.
2.2.    Dit betoog faalt. De vrijstelling is verleend in verband met de overschrijding van de maximaal toegestane oppervlakte door de aanbouw van de woning en de garage. Zoals de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld voldoet het bouwplan voor wat betreft de goothoogte van de garage aan het bestemmingsplan en zijn in het bestemmingsplan geen bepalingen opgenomen over de maximale nokhoogte. Voorts is in het bestemmingsplan evenmin iets bepaald over de hellingshoek. Nu het bouwplan voor wat betreft de hoogte en dakhelling van de garage voldoet aan het bestemmingsplan, heeft het college in de in verband met de hoogte van de garage betrokken belangen van appellante in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien de vrijstelling te weigeren.
2.3.    Appellante betoogt dat de welstandscommissie het aanzicht van de garage vanaf de Heuvellaan niet heeft kunnen beoordelen omdat dit op de bouwtekening ontbreekt.
2.4.    Dit betoog leidt niet tot het door appellante beoogde doel. De deugdelijkheid van het welstandsadvies was geen onderwerp van geschil in beroep. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom de deugdelijkheid van het welstandsadvies niet reeds voor de rechtbank had kunnen worden aangevoerd en appellante dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen, gelet op de functie van het hoger beroep, had behoren te doen, dient deze beroepsgrond buiten beschouwing te blijven.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Boermans
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2007
429-543.