ECLI:NL:RVS:2007:AZ9011

Raad van State

Datum uitspraak
16 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607230/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • J. Willems
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf met betrekking tot garagebedrijf

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 februari 2007 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, wonend te [woonplaats], hebben hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 24 augustus 2006, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf ongegrond werd verklaard. Dit besluit, genomen op 7 september 2005, verplichtte verzoekers om de uitoefening van hun garagebedrijf op het perceel [locatie] te [plaats] binnen dertien weken te beëindigen, onder oplegging van een dwangsom van € 20.000,00 per week met een maximum van € 40.000,00.

Verzoekers hebben in hun verzoek om voorlopige voorziening aangevoerd dat het college geacht moet worden vrijstelling van het bestemmingsplan te hebben verleend voor het gebruik van de loods, omdat dit voortvloeit uit de verleende bouwvergunning. De Voorzitter oordeelde dat deze kwestie beter in de bodemprocedure kan worden behandeld. Gezien de omstandigheden en het ontbreken van spoedeisend belang, heeft de Voorzitter besloten de besluiten van 7 september 2005 en 13 april 2006 te schorsen. Dit betekent dat de begunstigingstermijn voor het dwangsombesluit wordt gestuit.

Daarnaast heeft de Voorzitter het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers, die op € 644,00 zijn vastgesteld, en het griffierecht van € 211,00. De uitspraak benadrukt het voorlopige karakter van de beslissing en dat deze niet bindend is in de bodemprocedure. De uitspraak is openbaar gedaan op 16 februari 2007.

Uitspraak

200607230/2.
Datum uitspraak: 16 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/1169 van de rechtbank Leeuwarden van 24 augustus 2006 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf (hierna: het college) verzoekers gelast de uitoefening van een garagebedrijf op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) binnen dertien weken te beëindigen onder oplegging van een dwangsom van € 20.000,00 per week met een maximum van € 40.000,00.
Bij besluit van 13 april 2006 heeft het college, onder verlenging van de begunstigingstermijn tot 1 jaar na dagtekening van dat besluit en herroeping in zoverre van zijn besluit van 7 september 2005, het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 2 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 27 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 februari 2007, waar verzoekers, in persoon en bijgestaan door mr. E. Wiarda, gemachtigde, en het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf, vertegenwoordigd door mr. C.F.M. Jungerman, gemachtigde, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekers gebruiken een op het perceel gerealiseerde loods met een oppervlakte van 375 m² voor de exploitatie van een garagebedrijf. Vaststaat dat zodanig gebruik in strijd is met de op het perceel ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" rustende bestemming "Agrarisch gebied met bebouwing" en ingevolge de planvoorschriften is verboden.
2.3.    Bij besluit van 27 augustus 1997 is voor de loods bouwvergunning verleend. Verzoekers betogen dat het college geacht moet worden vrijstelling van het bestemmingsplan te hebben verleend voor vorenbedoeld gebruik van de loods omdat instemming daarmee rechtstreeks voortvloeit uit de verleende bouwvergunning.
De vraag of verzoekers kunnen worden gevolgd in dat betoog leent zich minder goed voor beantwoording in deze procedure. Dat dient te geschieden in de bodemprocedure. Gelet op de duur van meer bedoeld gebruik van de loods en in aanmerking nemende dat, naar ter zitting van de zijde van het college is beaamd, geen spoedeisend belang is gemoeid met uitvoering van de last, kan niet worden ingezien dat een uitspraak in de bodemprocedure ter zake niet kan worden afgewacht. De Voorzitter ziet derhalve aanleiding de besluiten van 7 september 2005 en 13 april 2006 te schorsen. Dit brengt mee dat de van het dwangsombesluit deel uitmakende begunstigingstermijn wordt gestuit met ingang van heden. Indien de uitspraak in de hoofdzaak niet leidt tot vernietiging van het besluit van 13 april 2006, betekent het vorenstaande dat de begunstigingstermijn daarna opnieuw begint te lopen voor de duur dat die termijn is gestuit geweest.
2.4.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf van 7 september 2005 en 13 april 2006;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Ooststellingwerf aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Ooststellingwerf aan verzoeker het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink                     w.g. Willems
Voorzitter                        ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2007
412