ECLI:NL:RVS:2007:AZ9020

Raad van State

Datum uitspraak
21 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602885/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor industrieel gebouw in Leudal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond, die op 31 maart 2006 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haelen (thans Leudal) heeft vernietigd. Het college had op 8 april 2005 een bouwvergunning verleend voor het vergroten van een industrieel gebouw op een perceel in Haelen. Appellanten, bewoners van de gemeente Leudal, maakten bezwaar tegen deze vergunning, wat leidde tot een uitspraak van de voorzieningenrechter die het college opdroeg opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellanten.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 12 januari 2007, waarbij appellanten en de vergunninghoudster aanwezig waren. De vergunninghoudster stelde dat de hogere goothoogte van 8.20 meter noodzakelijk was voor bedrijfseconomische redenen, zoals het efficiënt stapelen van pallets en het realiseren van een inpandig kantoor. De Raad van State oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat de vergunninghoudster aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een bedrijfseconomische noodzaak voor de hogere goothoogte.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat het college bevoegd was om vrijstelling te verlenen voor de overschrijding van de maximale goothoogte. Het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200602885/1.
Datum uitspraak: 21 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Haelen, gemeente Leudal,
tegen de uitspraak in de zaken nos. 06/533 EN 06/535 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 31 maart 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Haelen (thans Leudal).
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haelen thans, na gemeentelijke herindeling per 1 januari 2007, Leudal (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van een industrieel gebouw op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te Haelen, gemeente Leudal.
Bij besluit van 20 februari 2006 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2006, verzonden op 3 april 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd, bepaald dat het college opnieuw beslist op het bezwaar van appellanten met inachtneming van deze uitspraak en het besluit van 8 april 2005 geschorst totdat het college opnieuw heeft beslist op het bezwaar van appellanten.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 16 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 10 april 2006 heeft het college het tegen de bouwvergunning van 8 april 2005 door appellanten gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijke brieven van 16 april 2006 hebben appellanten tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft het beroepschrift en het verzoek om voorlopige voorziening bij brief van 10 mei 2006, bij de Afdeling ingekomen op 2 juni 2006, ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling.
Bij brief van 3 augustus 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 2 augustus 2006 heeft de vergunninghoudster een reactie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2007, waar appellanten, in persoon, bijgestaan door mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts en het college, vertegenwoordigd door drs. P.C.W. van Doorn, ambtenaar van de gemeente Leudal, zijn verschenen. Voorts is de vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. W.C.M. Coenen, advocaat te Maastricht, daar als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1    Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen onder wie begrepen de aanvrager.
2.2    Het besluit van 8 april 2005 is genomen op aanvraag van de vergunninghoudster. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat bekendmaking van dit besluit op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb heeft plaatsgevonden door toezending van de bouwvergunning aan de vergunninghoudster. Het betoog van appellanten dat het achterwege blijven van de publicatie tot consequentie heeft dat het besluit niet in werking zou zijn getreden faalt.
2.3     Het bouwplan betreft het oprichten van een industrieel gebouw met een goothoogte van 8.20 m en, door beplating van de zijgevels, een hoogte van 9.20 m.
2.4    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Omleiding Maascentrale" (hierna: het bestemmingsplan) is het perceel deels bestemd tot "Bedrijfsdoeleinden II (BII)" en deels tot "Bedrijfsdoeleinden III (BIII)".
Ingevolge artikel 16, vierde lid aanhef en onder c, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mag de goothoogte van de bedrijfsgebouwen op de gronden met de bestemming Bedrijfsdoeleinden BII niet meer bedragen dan 8 m. Ingevolge artikel 16, vijfde lid aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is het college bevoegd van de in het vierde lid neergelegde goothoogte van 8 m vrijstelling te verlenen voor een goothoogte tot maximaal 10 m, mits de hoogte niet meer bedraagt dan 15 m en onder - onder meer - de voorwaarde dat bedrijfseconomische redenen dan wel andere bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken.
Artikel 17, vierde lid en artikel 17, vijfde lid, van de planvoorschriften bevatten gelijkluidende bepalingen ten aanzien van de gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden III (BIII)"
2.5    Het college heeft met toepassing van artikel 16, vijfde lid, van de planvoorschriften vrijstelling verleend voor de overschrijding van de maximale goothoogte van het gebouw met 0.20 m.
2.6    Appellanten voeren aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de vergunninghoudster aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een bedrijfseconomische noodzaak voor een hogere goothoogte dan 8 m.
2.7    In de brief van 4 januari 2006 heeft de vergunninghoudster gesteld dat de bouw van de hal met een goothoogte van 8.20 m en een nokhoogte van 8.70 m resulteert in een hoogte onder de spanten van 7.20 m. Volgens de vergunninghoudster biedt een hal van deze hoogte het voordeel dat daarin eenvoudig pallets kunnen worden gestapeld, dat er gemakkelijk in kan worden gelaveerd en dat in een hal van deze hoogte een inpandig kantoor van twee bouwlagen kan worden gerealiseerd. Door deze grotere gebruiksmogelijkheden kan een hogere huuropbrengst worden gerealiseerd. In de brief van 9 januari 2006 heeft de vergunninghoudster een nadere onderbouwing gegeven van de berekening van het rendement en daarbij de stichtingskosten van het gebouw gerelateerd aan de minimaal te realiseren huuropbrengst.
2.8    Anders dan appellanten aanvoeren is op grond van de door de vergunninghoudster genoemde ruimere gebruiksmogelijkheden en het minimaal te realiseren rendement voldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van bedrijfseconomische redenen die de goothoogte van 8.20 m noodzakelijk maken. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd met betrekking tot de door de vergunninghoudster gehanteerde uitgangspunten en de gebruikte (markt)cijfers, leidt niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat het college bevoegd was vrijstelling te verlenen.
2.9    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10    Bij besluit van 10 april 2006 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door appellanten gemaakte bezwaar. Het hoger beroep wordt gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid en 6:19, tweede lid van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit te omvatten.
2.11    In het beroepschrift tegen de beslissing op bezwaar van 16 april 2006 wijzen appellanten erop dat als gevolg van de gevelbeplating de totale hoogte van het gebouw 9.20 m bedraagt. Appellanten betogen dat het college onvoldoende in de belangenafweging heeft betrokken welke gevolgen deze hoogte van het gebouw voor appellanten heeft.
2.12    Het college heeft in redelijkheid het belang van de ruimere  gebruiksmogelijkheden van de hal en het welstandsbelang zwaarder laten wegen dan het belang van appellanten. Bij dit oordeel is betrokken dat de verhoging van de goothoogte slechts 0.20 m bedraagt ten opzichte van de toegestane maximum goothoogte van 8 m en dat de planvoorschriften een hoogte van 9.20 m als gevolg van gevelbeplating zonder meer mogelijk maakt.
2.13    Het beroep van appellanten tegen de beslissing op bezwaar van 16 april 2006 is ongegrond.
2.14    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2007
17-544.