200606128/1.
Datum uitspraak: 21 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Venlo,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 06/13 van de rechtbank Roermond van 11 juli 2006 in het geding tussen:
mr. E.J.M. Stals, kantoorhoudend te Weert, in haar hoedanigheid als curator in het faillissement van de stichting "Stichting Kunstzinnige Vorming Noord-Limburg", gevestigd te Venlo
Bij besluit van 24 mei 2005 heeft appellant (hierna: het college), voor zover thans van belang, de subsidie ten behoeve van de stichting "Stichting Kunstzinnige Vorming Noord-Limburg" (hierna: de stichting) voor het jaar 2004 vastgesteld op € 495.923,00.
Bij besluit van 22 november 2005 heeft het college het daartegen door mr. E.J.M. Stals (hierna: de curator) in haar hoedanigheid als curator in het faillissement van de stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het daartegen door de curator ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het bezwaar inzake de verrekening van de huuraanspraken van de gemeente Venlo jegens de stichting ongegrond is verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar in zoverre vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 18 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief, ingekomen op 11 september 2006. Laatstgenoemde brief is aangehecht.
Bij brief van 6 oktober 2006 heeft de curator van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.H.J.M. Michels, werkzaam bij de gemeente, en de curator in persoon, zijn verschenen.
2.1. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen het onderdeel van de uitspraak van de rechtbank dat betrekking heeft op de verrekening van de subsidie met huuraanspraken van de gemeente Venlo jegens de stichting.
2.2. Bij besluit van 24 mei 2005 heeft het college, voor zover thans van belang, de subsidie voor het jaar 2004 vastgesteld op € 495.923,00, bestaande uit een exploitatiesubsidie tot 24 juni 2004 ten bedrage van € 461.959,70 en een extra exploitatiesubsidie ten bedrage van € 33.963,30 ten behoeve van het afronden van het cursusseizoen. Het college stelt zich daarbij op het standpunt dat de subsidierelatie per 24 juni 2004 is beëindigd vanwege het faillissement van de stichting op 23 juni 2004. Voorts is daarbij vermeld dat over 2004 enkele subsidietermijnen zijn verrekend met de huurachterstand van de stichting bij de gemeente Venlo.
Bij besluit van 22 november 2005 heeft het college het door de curator tegen het besluit van 24 mei 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd. Het verrekenen van de openstaande huurtermijnen met de subsidie maakt volgens het college geen onderdeel uit van het besluit van 24 mei 2005.
2.3. Het geschil betreft de vraag of het besluit van 24 mei 2005 tevens een beslissing omtrent de verrekening bevat en, zo ja, of deze beslissing een besluit oplevert in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Ingevolge dit artikelonderdeel wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een beslissing ter zake. De schriftelijke beslissing omtrent de betaalbaarstelling van de subsidie is een besluit, omdat de betaalbaarstelling een publiekrechtelijke grondslag heeft in artikel 10 van de Subsidieverordening onderwijs, welzijn, sport en cultuur van de gemeente Venlo - waarin is bepaald dat het college bevoegd is voorschotten op de verleende subsidie te verstrekken - en voorts is gericht op rechtsgevolg, nu eerst door de (correcte) betaalbaarstelling van de subsidie in zoverre de vordering van de stichting op het college teniet gaat. De thans voorliggende beslissing inzake de verrekening moet worden aangemerkt als de schriftelijke weigering om deels tot uitbetaling over te gaan en is gelet op het bepaalde in artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb eveneens een besluit, aldus de rechtbank.
2.5. Het college betoogt dat het besluit van 24 mei 2005 niet tevens een beslissing omtrent verrekening omvat. Er is volgens het college enkel sprake van de mededeling dat bij de feitelijke uitbetaling enkele subsidietermijnen zijn verrekend met nog te betalen huur. Voor zover het besluit tot subsidievaststelling niettemin tevens een beslissing omtrent verrekening omvat, is geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, aldus het college.
2.5.1. Dit betoog slaagt.
In de periode januari tot en met april 2004 heeft het college maandelijks een voorschot uitbetaald. In de maanden mei en juni 2004 is geen voorschot uitgekeerd, maar heeft het college de voorschotbedragen feitelijk verrekend met een deel van de huurschuld van de stichting aan de gemeente Venlo. Ter zitting is aan de orde geweest dat het college daaraan voorafgaand bij brief van 28 april 2004 aan de stichting heeft medegedeeld dat het heeft besloten over te gaan tot verrekening van de vordering met betrekking tot de huur met de nog te betalen subsidie. Wat van het rechtskarakter van die beslissing verder ook zij, op dat moment was de besluitvorming inzake de verrekening definitief en was de stichting daarmee bekend. Zij heeft, na afwijzing van een daartegen ingediend verzoek om voorlopige voorziening bij mondelinge uitspraak van 15 juni 2004, ter zake verder geen rechtsmiddelen aangewend.
Het latere besluit tot subsidievaststelling behelst niet opnieuw een beslissing omtrent verrekening van de huurschuld van de stichting aan de gemeente Venlo met de vastgestelde subsidie. Het bevat een mededeling van feitelijke aard over de verrekening die op dat moment reeds heeft plaatsgevonden, welke mededeling niet ziet op de subsidievaststelling voor het jaar 2004 en evenmin heeft geleid tot een intrekking of wijziging daarvan ten nadele van de stichting. Met die mededeling zijn geen rechtsgevolgen beoogd of in het leven geroepen en zij kan dan ook niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb. Gelet op het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kon tegen deze mededeling geen bezwaar worden gemaakt noch beroep worden ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Of het college al dan niet terecht tot verrekening van enkele subsidietermijnen met de openstaande huurschuld is overgegaan, kan in deze procedure derhalve niet worden beoordeeld.
2.5.2. Uit het vorenstaande volgt dat het college het door de curator gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen de in het besluit van 24 mei 2005 vervatte mededeling met betrekking tot de verrekening van enkele subsidietermijnen met de huurachterstand van de stichting bij de gemeente Venlo, niet-ontvankelijk had dienen te verklaren.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij is vernietigd het gedeelte van de beslissing op bezwaar van 22 november 2005 waarbij is beslist op het bezwaar van de curator met betrekking tot de verrekening van de huuraanspraken van de gemeente Venlo jegens de stichting met enkele subsidietermijnen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beslissing op bezwaar van 22 november 2005 wegens schending van artikel 7:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb wat betreft dat onderdeel vernietigen. Nu het college met inachtneming van deze uitspraak geen ander besluit kan nemen dan het door de curator gemaakte bezwaar in zoverre alsnog niet-ontvankelijk verklaren, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 11 juli 2006 in zaak no. 06/13, in zoverre daarbij is vernietigd de beslissing op bezwaar van 22 november 2005, voor zover daarbij het bezwaar inzake de verrekening van de huuraanspraken van de gemeente Venlo jegens de stichting ongegrond is verklaard;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venlo van 22 november 2005, kenmerk COBMJ/05-20849/24166, voor zover daarbij op het bezwaar van de curator met betrekking tot de verrekening van de huuraanspraken van de gemeente Venlo jegens de stichting met enkele subsidietermijnen is beslist;
IV. verklaart het bezwaar van de curator niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen de in het besluit van 24 mei 2005 vervatte mededeling met betrekking tot de verrekening;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 22 november 2005, voor zover dit is vernietigd.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2007