ECLI:NL:RVS:2007:AZ9490

Raad van State

Datum uitspraak
21 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606518/3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om opheffing voorlopige voorziening inzake stankhinder nertsenstallen

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 februari 2007 uitspraak gedaan op een verzoek tot opheffing of wijziging van een voorlopige voorziening. Deze voorlopige voorziening was eerder getroffen op 3 november 2006, waarbij het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venray van 25 juli 2006 was geschorst. Verzoekers, [verzoeker sub 1] en [verzoekster sub 2], hebben aangevoerd dat er na de verkoop van een deel van de inrichting door verzoeker sub 1 aan verzoekster sub 2, twee afzonderlijke inrichtingen zijn ontstaan. Hierdoor zou er volgens hen een afzonderlijke beoordeling van de stankhinder van de nertsenstallen moeten plaatsvinden, wat zou betekenen dat het eerdere besluit niet langer in strijd is met de Wet stankemissie.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 februari 2007, waar de verzoekers en de verweerder, vertegenwoordigd door hun respectieve advocaten, aanwezig waren. De Voorzitter overweegt dat de omstandigheden die verzoekers aanvoeren, dateren van na het nemen van het oorspronkelijke besluit. De Afdeling is verplicht de situatie te beoordelen zoals deze was ten tijde van het besluit. Gezien de spoedige behandeling van de tegen het besluit ingediende beroepen, heeft de Voorzitter besloten het verzoek af te wijzen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 februari 2007, en de Voorzitter heeft het verzoek afgewezen.

Uitspraak

200606518/3.
Datum uitspraak: 21 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
1.    [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [verzoekster sub 2], gevestigd te [plaats],
om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 3 november 2006, in zaak no. 200606518/2, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen:
[wederpartijen], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Venray,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij uitspraak van 3 november 2006, in zaak no.
200606518/2, heeft de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van verweerder van 25 juli 2006 (hierna: het besluit) geschorst. De uitspraak is aangehecht.
Bij brieven van 10 januari 2007, bij de Raad van State op dezelfde dag per fax ingekomen, hebben verzoeker sub 1 en verzoekster sub 2 de Voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 februari 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. J van Groningen, advocaat te Middelharnis, en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Backbier, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [wederpartijen], vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    De Voorzitter heeft bij uitspraak van 3 november 2006, in zaak no.
200606518/2het besluit bij wijze van voorlopige voorziening geschorst, omdat verweerder in het kader van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Wet stankemissie) ten onrechte een afzonderlijke beoordeling heeft gemaakt van de stankhinder van de twee binnen de aan de [locatie] te [plaats] gelegen inrichting (hierna: de inrichting) aanwezige nertsenstallen.
2.2.    Verzoekers hebben verzocht om de getroffen voorlopige voorziening op te heffen. Zij voeren hiertoe aan dat verzoeker sub 1 in december 2006 een deel van de inrichting heeft verkocht aan verzoekster sub 2. Hierdoor zijn er volgens verzoekers twee afzonderlijke inrichtingen ontstaan, zodat voor de stankhinder afkomstig van de twee nertsenstallen een afzonderlijke beoordeling gemaakt moet worden. Het besluit is derhalve niet langer in strijd met de Wet stankemissie, aldus verzoekers.
2.3.    De Voorzitter overweegt dat het betoog van verzoekers, wat daar ook van zij, ziet op omstandigheden die dateren van na het nemen van het besluit. De Afdeling is bij de behandeling van de tegen het besluit ingediende beroepen gehouden de situatie te beoordelen zoals deze was ten tijde van het nemen van het besluit. Derhalve acht de Voorzitter het niet uitgesloten dat de Afdeling, mede gelet op de uitspraak van de Voorzitter waar het thans aan de orde zijnde verzoek op ziet, het besluit zal vernietigen. Gelet hierop en mede gezien de spoedige behandeling ter zitting op 19 maart 2007 van de tegen het besluit ingediende beroepen, ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek af te wijzen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink                  w.g. Van Hardeveld
Voorzitter                  ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2007
312-492.