200608354/2.
Datum uitspraak: 22 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 14 februari 2006 heeft de gemeenteraad van Heythuysen, thans gemeente Leudal het bestemmingsplan "Partiële herziening "Bestemmingsplan Buitengebied Heythuysen 1999" -Omgeving Walk 10-" vastgesteld.
Bij besluit van 10 oktober 2006, no. 2006/44730 heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 16 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2006, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 februari 2007, waar [naam een der verzoekers], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.F. Winkels, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Leudal, vertegenwoordigd door mr. drs. P. Leunissen, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat het door verzoekers gedane verzoek moet worden afgewezen omdat hun beroep naar zijn mening niet-ontvankelijk is. Volgens hem is de beroepstermijn nog niet aangevangen omdat van het bestreden besluit nog geen openbare kennisgeving is gedaan en het nog niet ter inzage heeft gelegen. Ter zitting heeft de gemeenteraad toegelicht dat hij de terinzagelegging opschort tot het moment waarop de milieuvergunning voor de intensieve veehouderij aan de Walk 10 te Heythuysen is vervallen. Hij acht het ongewenst dat voorafgaand aan dat moment de in het onderhavige plan opgenomen bouwmogelijkheden van kracht worden.
2.3. Ingevolge artikel 28, zesde lid, van de WRO, voor zover hier van belang, wordt binnen twee weken na de bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring van het college van gedeputeerde staten dit besluit met het bestemmingsplan ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur van zes weken, behoudens indien toepassing kan worden gegeven aan artikel 29, eerste lid, van de WRO. Artikel 23, eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 28, zevende lid, van de WRO treedt een besluit van gedeputeerde staten omtrent goedkeuring in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt.
2.3.1. Ingevolge artikel 23, eerste lid, onder a, van de WRO plaatst het college van burgemeester en wethouders de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), tevens in de Staatscourant.
2.3.2. Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, geeft het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp.
2.3.3. Ingevolge artikel 56a, onder b, van de WRO, voor zover hier van belang, vangt de beroepstermijn in afwijking van artikel 6:8 van de Awb in een geval als hier aan de orde aan met ingang van de dag van terinzagelegging van het besluit omtrent goedkeuring overeenkomstig artikel 28, zesde lid.
2.3.4. Ingevolge artikel 56b, eerste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, wordt, indien gedurende de beroepstermijn met betrekking tot een besluit inzake de goedkeuring van een bestemmingsplan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de werking van het besluit opgeschort totdat op het verzoek is beslist.
2.3.5. Ingevolge artikel 10:31, eerste lid, van de Awb wordt het besluit omtrent goedkeuring bekend gemaakt aan het bestuursorgaan dat het aan goedkeuring onderworpen besluit heeft genomen.
2.4. De Voorzitter overweegt dat het bestreden besluit strekt tot goedkeuring van het gehele bestemmingsplan. De inspecteur heeft geen bedenkingen als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de WRO ingebracht, zodat de minister geen toepassing kan geven aan artikel 29, eerste lid, van de WRO. Dit brengt mee dat op grond van artikel 28, zesde lid, van de WRO het besluit binnen twee weken na de bekendmaking van het besluit voor een ieder ter inzage wordt gelegd voor de duur van zes weken. Gelet op het bepaalde in artikel 56a, onder b, van de WRO vangt op hetzelfde moment de wettelijke beroepstermijn aan. In een geval als het onderhavige, waarin de terinzagelegging van het besluit niet binnen twee weken is geschied, moet naar het oordeel van de Voorzitter ervan worden uitgegaan dat de wettelijke beroepstermijn aanvangt op de laatste dag van de periode van twee weken na de bekendmaking van het besluit van het college van gedeputeerde staten aan de gemeenteraad.
Het besluit omtrent goedkeuring van 10 oktober 2006 is op dezelfde datum verzonden aan het gemeentebestuur, zijnde de aanvrager van het besluit om goedkeuring, zodat het overeenkomstig artikel 10:31, eerste lid, van de Awb is bekendgemaakt. De wettelijke beroepstermijn is begonnen op 24 oktober 2006 en is geëindigd op 4 december 2006. Het beroep van verzoekers is binnen deze termijn ingediend, zodat in zoverre geen aanleiding bestaat voor de verwachting dat het beroep in de bodemzaak niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Gelet hierop bestaat in zoverre evenmin aanleiding het verzoek af te wijzen.
2.5. Ten aanzien van het verzoek wordt het volgende overwogen.
2.5.1. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan voor zover dat voorziet in de bouw van zes woningen aan de Walk ten oosten van de kern Heythuysen. Hiertoe voeren zij onder meer aan dat de toegestane goot- en nokhoogten niet passen binnen het landelijke karakter van de buurtschap Walk. Voorts betogen verzoekers dat het plan een ernstige inbreuk op hun woongenot mogelijk maakt.
2.5.2. Verweerder heeft in de bedenkingen van verzoekers geen aanleiding gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd.
2.5.3. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zijn er geen aanvragen voor bouwvergunningen voor de betrokken percelen aan de Walk bij de gemeente Leudal ingediend. Evenmin zijn er bouwschetsen bij de gemeente bekend. Gelet hierop is naar het oordeel van de Voorzitter niet gebleken van een spoedeisend belang. De Voorzitter betrekt hierbij dat het het bestreden besluit bovendien nog voor zes weken met het plan ter inzage moet worden gelegd, gedurende welke periode beroepen bij de Afdeling kunnen worden ingediend, en dat de gemeente niet voornemens is hiertoe op korte termijn over te gaan.
Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
2.5.4. Ten aanzien van de stelling van de gemeenteraad dat het plan eerst na de terinzagelegging van het besluit van gedeputeerde staten in werking zal treden, overweegt de Voorzitter het volgende. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 16 april 2003 in zaak no.
200200438/1, betekent de omstandigheid dat het gemeentebestuur aan het besluit omtrent goedkeuring geen algemene bekendheid heeft gegeven door middel van publicatie en terinzagelegging slechts dat derden niet in kennis zijn gesteld van dat besluit. Uit het systeem van de WRO volgt niet dat dit betekenis heeft voor de inwerkingtreding van het goedkeuringsbesluit.
Nu het verzoek van verzoekers wordt afgewezen, volgt uit de artikelen 28, zevende lid, en 56b, eerste lid, van de WRO dat met het goedkeuringsbesluit het plan in werking zal treden. De gemeenteraad kan derhalve met het uitstellen van de publicatie en de terinzagelegging niet voorkomen dat de in het plan opgenomen bouwmogelijkheden van kracht zullen worden.
2.5.5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Bultema, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Bultema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2007