200608914/1.
Datum uitspraak: 23 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 2 november 2006, kenmerk DGWM/2006/15833, heeft verweerder instemming verleend tot het opheffen van de scheiding tussen de bestaande Zevenhuizerplas te Rotterdam en de uitbreiding van deze plas.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 8 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 februari 2007, waar verzoeker in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. ir. H.C.A.M. Vermeulen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. G.G.M. Johannes, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Bij besluit van 6 juli 1999, kenmerk DWM/174975, heeft verweerder aan [vergunninghoudster]. een vergunning onder voorschriften krachtens de Ontgrondingenwet verleend voor de realisering van de uitbreiding van de Zevenhuizerplas te Rotterdam in combinatie met de winning van ongeveer 12,5 miljoen m³ ophoogzand en ongeveer 5,6 miljoen m³ klei.
Ingevolge het aan deze vergunning verbonden voorschrift 6.1. moet de bestaande plas zolang mogelijk gescheiden blijven van de uitbreiding om een afzonderlijke stratificatie te bewerkstelligen. De scheiding tussen de huidige Zevenhuizerplas en de uitbreiding moet tijdens de zandwinning zolang mogelijk in stand worden gehouden. Ingevolge dit voorschrift is voor het opheffen van de scheiding vooraf instemming nodig van het college van gedeputeerde staten.
2.2. Verzoeker wenst blijkens zijn verzoekschrift dat het besluit waarbij verweerder zijn instemming heeft verleend, wordt geschorst totdat aan hem behalve het aalvisrecht in de bestaande Zevenhuizerplas, ook het aalvisrecht in het uitbreidingsdeel is verhuurd. Daartoe stelt verzoeker onder meer dat de door hem uitgezette alen in de bestaande Zevenhuizerplas zich na opheffing van de scheiding zullen verdelen over het bestaande deel en de uitbreiding, waardoor zijn vangsten en daarmee zijn inkomsten aanzienlijk zullen afnemen.
Daarnaast stelt verzoeker dat de door ontgronding te winnen bovengrond van de scheidingswand, anders dan is bepaald in de voorschriften bij de vergunning, naar zijn stelling overeenkomstig de Europese Kaderrichtlijn Water moet worden gebruikt voor de inrichting van ondiepe oeverzones. Daarbij voert hij aan dat deze werkwijze alsnog is gevolgd in het kader van de voorgenoemde, aan een vennoot van [vergunninghoudster] verleende vergunning.
2.3. Verweerder brengt ter zitting in de eerste plaats naar voren dat hij niet bevoegd is de door verzoeker gewenste overeenkomst met betrekking tot het aalvisrecht te sluiten. Voorts stelt hij dat voorschrift 6.1 van de vergunning slechts ziet op het belang van afzonderlijke stratificatie van de bestaande plas en de uitbreiding. Gelet hierop kunnen naar zijn stelling andere belangen, waaronder het door verzoeker gestelde belang, niet worden betrokken bij het besluit omtrent het verlenen van instemming.
Ten slotte stelt verweerder dat de vergunning voor de uitbreiding van de Zevenhuizerplas in rechte onaantastbaar is. Mitsdien kunnen de bezwaren die betrekking hebben op de afwerking en de wijze waarop deze geschiedt, niet meer aan de orde komen in de onderhavige procedure, aldus verweerder.
2.4. Tussen partijen is niet in geschil dat tussen verzoeker en het Recreatieschap Rottemeren een overeenkomst van kracht is waarin aan verzoeker het aalvisrecht in de bestaande Zevenhuizerplas is verhuurd. Voorts is ter zitting gebleken dat de gronden van de uitbreiding van de Zevenhuizerplas op dit moment in eigendom zijn van de gemeente Rotterdam. Vanwege het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, als bevoegd gezag in deze, is ter zitting verklaard dat het college verzoeker zal toelaten dat hij zijn visactiviteiten in de bestaande Zevenhuizerplas ook uitoefent in de uitbreiding van deze plas, zulks in afwachting van de beslissing op het bezwaarschrift van verzoeker, en dat vanwege het gemeentebestuur hiertegen vooralsnog niet zal worden opgetreden.
Voor zover de bezwaren van verzoeker betrekking hebben op de uitvoering en afwerking van de ontgronding overweegt de Voorzitter dat deze aspecten zijn geregeld in de voorschriften van de bij besluit van 6 juli 1999 verleende vergunning. Dit besluit is echter in rechte onaantastbaar, zodat de desbetreffende voorschriften niet meer aan de orde kunnen komen in deze procedure.
Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Het verzoek wordt mitsdien afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. De Rooy
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2007