200608750/2.
Datum uitspraak: 23 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoekers sub 1], wonend te Nieuwerkerk, gemeente Schouwen-Duiveland, handelend onder de naam "Duikcentrum Waterworld",
2. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid "Wandel Infrabouw B.V." en "Wandel Beheer B.V.", beide gevestigd te Nieuwerkerk, gemeente Schouwen-Duiveland,
verzoekers,
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
Bij besluit van 23 februari 2006 heeft de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 31 januari 2006, het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nieuwerkerk" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 oktober 2006, kenmerk RMW0611819/159/7, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben Duikcentrum Waterworld bij brief van 4 december 2006, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, en Wandel Infrabouw B.V. en Wandel Beheer B.V. bij brief van 13 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2006, beroep ingesteld. Duikcentrum Waterworld heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 30 januari 2007.
Bij brief van 4 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft Duikcentrum Waterworld de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 13 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2006, hebben Wandel Infrabouw B.V. en Wandel Beheer B.V. de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 5 februari 2007 hebben Wandel Infrabouw B.V. en Wandel Beheer B.V. een nader stuk in het geding gebracht.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 8 februari 2007, waar Duikcentrum Waterworld, vertegenwoordigd door mr. E.S. van Aken, advocaat te Zierikzee, en Wandel Infrabouw B.V. en Wandel Beheer B.V, vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en verweerder, vertegenwoordigd door M. de Koeijer, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland, vertegenwoordigd door mr. T. Dreessen en ing. S. Eland, ambtenaren van de gemeente.
Buiten bezwaren van partijen zijn door het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland ter zitting nadere stukken in het geding gebracht.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek van Duikcentrum Waterworld heeft betrekking op de onthouding van goedkeuring aan de aanduiding "bedrijfswoning" betreffende het perceel aan [locatie 1]. Met deze aanduiding is beoogd te voorzien in legalisering van de reeds ter plaatse aanwezige bedrijfswoning. Verzoeker stelt dat het gemeentebestuur bekend is met de situatie ter plaatse. Voorts zijn vanwege het gemeentebestuur toezeggingen gedaan waardoor bij verzoeker de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat het gemeentebestuur bereid was de dienstwoning te legaliseren. In dit stadium kan niet worden teruggekomen van deze toezeggingen door te verwijzen naar de geluidhindercirkel van een nabijgelegen bedrijf, aldus verzoeker.
Daarnaast vreest hij dat hangende het beroep vanwege het gemeentebestuur tot handhaving zal worden overgegaan. Hierbij merkt verzoeker op dat geen alternatieve woonruimte voorhanden is en dat de bedrijfswoning noodzakelijk is voor een economisch verantwoorde bedrijfsvoering.
2.2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder goedkeuring onthouden aan de aanduiding "bedrijfswoning" betreffende het perceel aan [locatie 1]. Het verzoek strekt ertoe te bewerkstelligen dat het plan op dit punt niettemin in werking treedt. Een voorlopige voorziening die dat mogelijk maakt is, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, te verstrekkend, aangezien ook de uitspraak van de Afdeling, gelet op de aard van de toetsing in de bodemprocedure, alleen dan zal strekken tot goedkeuring van het in geding zijnde plandeel indien voor verweerder geen ruimte bestaat een andersluidende beslissing te nemen. Van een zodanige situatie is niet gebleken.
De door verzoeker aangevoerde omstandigheid dat het besluit van verweerder het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid biedt om hangende het beroep tot handhaving ten aanzien van de bedrijfswoning over te gaan, is niet een uitzonderlijke omstandigheid op grond waarvan de procedure in de hoofdzaak in redelijkheid niet kan worden afgewacht. Immers tegen een dergelijke beslissing tot handhaving kunnen rechtsmiddelen worden aangewend. Overigens is ter zitting vanwege het college van burgemeester en wethouders verklaard dat in afwachting van de uitspraak in de hoofdzaak niet zal worden overgegaan tot handhaving.
Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening ten behoeve van Duikcentrum Waterworld. Het verzoek wordt mitsdien afgewezen.
2.3. Het verzoek van Wandel Infrabouw B.V. en Wandel Beheer B.V. is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B3.1-", voor zover daarmee bedrijvigheid in milieucategorie 3.2 van de bij de planvoorschriften behorende Lijst van bedrijfsactiviteiten niet is toegelaten op het perceel [locatie 2]. Het verzoek strekt ertoe dat het bestreden besluit op dit punt wordt geschorst opdat ten aanzien van dit perceel het vorige plan blijft gelden. Daartoe voeren verzoekers aan dat het inmiddels ter plaatse gevestigde [bedrijf] een bedrijf in milieucategorie 3.2 betreft en dat bedrijvigheid in deze milieucategorie op grond van het vorige plan ter plaatse was toegelaten. Voorts stellen zij dat voor dit bedrijf een aanvraag voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is ingediend vóór het nemen van het bestreden besluit. Derhalve is de mogelijkheid tot vestiging van dit bedrijf in het onderhavige plan ten onrechte afhankelijk gesteld van een vrijstelling als bedoeld in artikel 5, tiende lid, van de planvoorschriften, aldus verzoekers.
Daarnaast stellen verzoekers dat het bestaande gebruik door [bedrijf] ten onrechte onder het overgangsrecht is gebracht, omdat vaststaat dat dit gebruik niet binnen de planperiode zal worden beëindigd.
2.3.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) behoeft het bestemmingsplan de goedkeuring van gedeputeerde staten.
Ingevolge artikel 28, zevende lid van de WRO treedt een besluit van gedeputeerde staten omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt.
Ingevolge artikel 56b, eerste lid, van de WRO wordt, indien gedurende de beroepstermijn met betrekking tot een besluit inzake goedkeuring van een bestemmingsplan bij de Voorzitter van de Afdeling een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de werking van het besluit opgeschort totdat op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist.
2.3.2. Ingevolge artikel 12, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften mag het gebruik van gronden en bouwwerken, dat bestond ten tijde van het van kracht worden van het verbod tot gebruik in strijd met de aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming en dat in enigerlei opzicht afwijkt van het plan, worden voortgezet of gewijzigd zolang en voor zover de strijdigheid van het gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemming in dit plan naar de aard en omvang niet wordt vergroot.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften is het bepaalde in sub a niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.
2.3.3. Tussen partijen is niet in geschil dat bedrijvigheid in milieucategorie 3.2. van de Lijst van bedrijfsactiviteiten van het voorliggende plan, in het vorige plan bij recht was toegelaten. Voorts is blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting niet in geschil dat de bedrijvigheid van [bedrijf] kan worden aangemerkt als bedrijvigheid in milieucategorie 3.2 en dat deze bedrijvigheid op dit moment op het perceel [locatie 2] plaatsvindt.
Nu het onderhavige plan ingevolge artikel 56b, eerste lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 28, eerste en zevende lid, van de WRO, eerst in werking treedt nadat op het voorliggende verzoek is beslist, gaat de Voorzitter ervan uit dat de bedrijvigheid van [bedrijf] op het perceel [locatie 2] ingevolge artikel 12, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften ter plaatse is toegelaten. Gelet hierop acht de Voorzitter geen onverwijlde spoed aanwezig als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Overigens is ter zitting vanwege het college van burgemeester en wethouders verklaard dat in afwachting van de beslissing op de aanvraag voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer niet handhavend zal worden opgetreden tegen de bedrijvigheid van [bedrijf] op het perceel [locatie 2].
Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter geen aanleiding om ten behoeve van Wandel Infrabouw B.V. en Wandel Beheer B.V. een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt mitsdien afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. De Rooy
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2007