ECLI:NL:RVS:2007:AZ9549

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601399/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • M.W.L. Simons-Vinckx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'De Mortel' vastgesteld door gemeenteraad Eersel

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan 'De Mortel' door de gemeenteraad van Eersel, vastgesteld op 31 mei 2005. Appellant heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit plan door de gedeputeerde staten van Noord-Brabant, die op 20 december 2005 hun besluit hebben genomen. De Raad van State heeft de zaak op 8 januari 2007 behandeld. Appellant, bijgestaan door mr. D. Wintraecken, betoogde dat het plan niet voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen en dat de gemeenteraad zijn zienswijze onvoldoende heeft behandeld. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. S.M.E.J. Savelkoul, stelde dat het plan in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving en dat de gemeenteraad de belangen op een juiste wijze heeft afgewogen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen het toetsingskader uiteengezet. De Afdeling oordeelde dat de gemeenteraad en verweerder voldoende duidelijk hebben gemaakt wat hun standpunt is ten aanzien van de bezwaren van appellant. De Afdeling concludeerde dat de luchtkwaliteitsrapporten, hoewel na het bestreden besluit opgesteld, niet wezenlijk afwijken van de eerdere rapporten en dat de overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen niet door het bouwplan wordt veroorzaakt. De Afdeling heeft ook de financiële uitvoerbaarheid van het plan beoordeeld en vastgesteld dat het plan financieel haalbaar is, ondanks enkele onterecht meegenomen kosten in de exploitatieberekening.

Uiteindelijk heeft de Afdeling geoordeeld dat het bestemmingsplan 'De Mortel' niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de goedkeuring door verweerder terecht is verleend. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er zijn geen proceskosten aan de orde gesteld.

Uitspraak

200601399/1.
Datum uitspraak: 28 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2005 heeft de gemeenteraad van Eersel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 mei 2005, het bestemmingsplan "De Mortel" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 december 2005, no. 1107913, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 17 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2006, beroep ingesteld.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder en de gemeenteraad van Eersel. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en de gemeenteraad van Eersel. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. D. Wintraecken, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S.M.E.J. Savelkoul, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Tevens is daar gehoord de raad van de gemeente Eersel, vertegenwoordigd door J.J.M. Borrenbergs, A.W. Bakker en drs. L.H. Giesen.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Planbeschrijving
2.3.    Met het plan wordt onder andere beoogd de bouw van 59 woningen mogelijk te maken in het noordoosten van de gemeente Eersel.
Formele aspecten
2.4.    Appellant stelt dat de gemeenteraad zijn zienswijze onvoldoende heeft behandeld en dat verweerder zich geen zelfstandig oordeel over het plan heeft gevormd.
Tevens betoogt hij dat de gemeenteraad het plan ondanks een aantal onduidelijkheden heeft vastgesteld, omdat deze ten onrechte door de wethouder in de veronderstelling was gebracht dat overschrijding van de in artikel 25 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening genoemde termijn fataal zou zijn.
2.4.1.     De Afdeling is niet gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten in de behandeling van de zienswijze, dan wel in de behandeling van de bedenkingen van appellant niet juist zijn samengevat, dan wel niet in de overwegingen zijn betrokken.
Bij de vaststelling van het plan heeft de gemeenteraad deze zienswijzen gemotiveerd grotendeels ongegrond verklaard. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder de bij hem ingediende bedenkingen bij zijn beoordeling van het plan betrokken, heeft hij deze gemotiveerd ongegrond verklaard en heeft hij geen aanleiding gezien om in zoverre aan het plan goedkeuring te onthouden.
De Afdeling is van oordeel dat de gemeenteraad en verweerder aldus voldoende duidelijk hebben gemaakt wat hun standpunt is ten aanzien van de bezwaren van appellant.
Voorts is de Afdeling niet gebleken dat de uitlatingen van de wethouder bij de vaststelling van het plan hebben geleid tot een onzorgvuldige afweging.
Het standpunt van appellant
2.5.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Hij voert hiertoe aan dat het plan niet voldoet aan de in het Besluit luchtkwaliteit opgenomen norm voor de vierentwintig-uurgemiddelde grenswaarde voor fijn stof en stelt dat de luchtkwaliteit door verschillende oorzaken verder zal verslechteren.
Ook twijfelt appellant aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan.
Verder heeft het plan, anders dan verweerder en de gemeenteraad stellen, geen betrekking op een inbreidingslocatie, aldus appellant.
Tevens voert hij aan dat het plan ten onrechte voorziet in woningbouw binnen de in de VNG-Brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-Brochure) aanbevolen afstand tot een sigarenfabriek. Afwijking van deze afstand op grond van de milieucontour van de sigarenfabriek is volgens appellant niet mogelijk, nu ten tijde van de vaststelling van het plan geen duidelijkheid bestond over de ligging van deze milieucontour. Volgens appellant is ook thans nog onduidelijk of de in het plan voorziene woningbouw gezien de afstand tot de sigarenfabriek aanvaardbaar is.
Verder stelt hij dat het plan voorziet in woningbouw op te korte afstand van doorgaande wegen, zodat de bewoners van deze woningen ernstige geluidhinder zullen ondervinden. Verder zal de in het plan voorziene nieuwbouw leiden tot een hogere verkeersdruk, waarop de bestaande wegen niet zijn berekend.
Tevens vreest appellant voor een ernstige aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hij voert hiertoe aan dat het plan afbreuk doet aan het groene karakter van de wijk de Molenakkers en stelt dat de bouwstijl van de voorziene bebouwing niet bij het karakter van de wijk past. Ook vreest appellant voor een waardedaling van zijn woning.
Het standpunt van verweerder
2.6.    Verweerder heeft geen aanleiding gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft daaraan goedkeuring verleend.
Hij stelt zich op het standpunt dat aan de normen van het Besluit luchtkwaliteit wordt voldaan. Van de in de VNG-Brochure aanbevolen afstanden tot een sigarenfabriek is op grond van de concrete milieucontour van de fabriek afgeweken.
Verder acht verweerder van belang dat het plan, nu het betrekking heeft op een inbreidingslocatie, in overeenstemming is met het provinciale beleid dat  inbreiding de voorkeur verdient boven uitbreiding. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat het plan financieel uitvoerbaar is en is hij van mening dat de gemeenteraad de bij het plan betrokken belangen op een juiste wijze heeft afgewogen.
De vaststelling van de feiten
2.7.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
Luchtkwaliteit
2.7.1.    Uit artikel 37 van het Besluit luchtkwaliteit (hierna: Blk 2005) volgt dat het Blk 2005 op dit geding van toepassing is.
2.7.2.    Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005, voor zover hier van belang, nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in dit besluit genoemde grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) in acht.
Ingevolge artikel 7, derde lid, van het Blk 2005, voor zover hier van belang, kunnen bestuursorganen de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid mede uitoefenen indien:
a. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft.
2.7.3.    Ingevolge artikel 20 van het Blk 2005 geldt voor zwevende deeltjes (PM10) een grenswaarde van 50 microgram per m³ als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden, en een grenswaarde van 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie.
2.7.4.    Er heeft onderzoek naar de luchtkwaliteit plaatsgevonden. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Luchtonderzoek, Plangebied De Mortel te Eersel", van 29 juli 2005 van de Milieudienst Regio Eindhoven. In dit rapport zijn berekeningen gemaakt voor het jaar 2004, voor het jaar 2010 en voor het jaar 2015. Volgens de stukken en het verhandelde ter zitting bevat het rapport geen berekeningen voor de autonome ontwikkeling in 2010 en 2015. Verder wordt in het genoemde rapport geconcludeerd dat de grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10) voor de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie in de jaren 2010 en 2015 meer dan met de toegestane 35 maal per jaar wordt overschreden. Volgens het rapport wordt de overschrijding niet veroorzaakt door het bouwplan, maar door de autonome groei van het lokale verkeer.
Op 18 november 2005 is dit rapport in die zin aangevuld dat is toegevoegd dat het verkeer van en naar de woningen geen invloed heeft op de concentratie zwevende deeltjes. Tevens zijn berekeningen voor de autonome ontwikkeling in de jaren 2010 en 2015 toegevoegd. Dit aanvullende onderzoek is gebaseerd op het Besluit luchtkwaliteit 2005. Volgens dit aanvullende onderzoek wordt de grenswaarde voor de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes zowel bij autonome ontwikkeling als bij realisering van het plan op alle rekenpunten overschreden. De jaargemiddelde concentratie PM10 is in 2010 en 2015 in de situatie dat het plan wordt gerealiseerd op alle rekenpunten gelijk aan de jaargemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM10) in geval van de autonome ontwikkeling. Dit geldt derhalve ook voor de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes.
Vervolgens zijn met behulp van een nieuwe rekenmethode nieuwe berekeningen gemaakt. De uitkomsten van deze berekening en toetsing zijn neergelegd in het rapport van 4 mei 2006.
Op 28 juli 2006 is wederom een luchtkwaliteitsrapport opgesteld.
Financiële uitvoerbaarheid
2.7.5.    In de exploitatieopzet zijn ook tien bungalows meegenomen die weliswaar in het ontwerp van het bestemmingsplan waren opgenomen, maar geen deel uitmaken van het vastgestelde plan. Volgens de exploitatieopzet zal realisering van het plan een positief resultaat hebben van ongeveer € 500.000,00. De gemeenteraad heeft ter zitting nader toegelicht dat het plan samen met de verplaatsing van de dependance van het Rythoviuscollege ter hand is genomen. In het leeggekomen gebouw zal zich een school voor moeilijk lerende kinderen vestigen. Het genoemde schoolgebouw ligt buiten het plangebied. Met de opbrengst van de in het plan voorziene woningbouw zullen de genoemde onderwijsontwikkelingen worden gefinancierd. Ook kosten die met de verplaatsing van de dependance en de school voor zeer moeilijk lerende kinderen samenhangen zijn in de exploitatieberekening meegenomen.
Inbreidingslocatie
2.7.6.    Volgens de in de begrippenlijst uitwerkingsplannen Streekplan 2002 opgenomen definitie is er sprake van een inbreidingslocatie als de locatie:
- helemaal is omsloten door bestaand stedelijk gebied (niet betreffende een uitbreidingslocatie in ontwikkeling). De functie van het gebied kan agrarisch zijn.
- een gebied is dat aan minstens drie zijden begrensd wordt door bestaand stedelijk gebied en dat geen agrarische dan wel natuurfunctie heeft.
Het plangebied voor zover gelegen tussen De Mortel en de Lindestraat is momenteel in gebruik als tennispark en sportveld.
Het plangebied grenst in het zuiden aan het woongebied de Molenakkers, in het zuidwesten aan een school en in het noordwesten aan een sporthal. Ten oosten van het plangebied ligt de provinciale weg S18.
Volgens de plantoelichting en het verweerschrift had het plangebied in de voorheen geldende plannen "Bestemmingsplan Molenakkers Noord, 1e herziening" en "Molenakkers 1983" geen natuur- dan wel agrarische functie.
Sigarenfabriek
2.7.7.    In de VNG-Brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in de milieucategorieën die samenhangen met een bij wijze van indicatie aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid.
Volgens de bedrijvenlijst van de VNG-Brochure vallen bedrijven in de tabakverwerkende industrie in milieucategorie 4 en wordt een afstand van 200 meter aanbevolen. Voor deze afstand is het aspect geur bepalend. Vanwege het aspect geluid dient een afstand van 50 meter te worden aangehouden en wat betreft de aspecten stof en gevaar een afstand van 30 meter.
Bij de bepaling van de afstand wordt in de VNG-Brochure uitgegaan van de afstand tussen de perceelsgrens van een bedrijf en de gevel van een woning.
2.7.8.    De kortste afstand tussen de grens van het perceel waarop de sigarenfabriek staat en de gronden waarop de gevels van de in het plan voorziene woningen kunnen worden gebouwd is ongeveer 30 meter.
Ter motivering van de afwijking van de in de VNG-Brochure aanbevolen afstand hebben de gemeenteraad en verweerder verwezen naar de concrete hindercontouren van de sigarenfabriek. Ten tijde van de vaststelling van het plan is uitgegaan van de milieucontouren, zoals die golden op grond van de destijds geldende milieuvergunning. Op 19 juli 2005 is een nieuwe milieuvergunning aan de sigarenfabriek verleend. Aan de aanvraag van deze vergunning liggen een geur- en akoestisch onderzoek ten grondslag. De resultaten van deze onderzoeken zijn neergelegd in respectievelijk het rapport "Henri Wintermans Cigars B.V., geuronderzoek" van 31 maart 2005 van Witteveen+Bos en het rapport "Henri Wintermans Cigars B.V., akoestisch onderzoek" van 29 maart 2005, eveneens van Witteveen+Bos. Volgens het bestreden besluit levert de ligging van de milieucirkels geen bezwaren op voor realisering van het plan.
Geluidhinder vanwege de weg
2.7.9.    In opdracht van de gemeente Eersel is onderzoek verricht naar de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de in het plan voorziene nieuwbouw. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, versie 1, bouwplan plangebied De Mortel te Eersel" van 8 maart 2005 van de Milieudienst Regio Eindhoven. Het rapport vermeldt dat het plangebied buiten de zone van de weg de N284 ligt, zodat de geluidsbelasting vanwege deze weg niet hoeft te worden onderzocht.
Volgens het rapport waren wel in het ontwerp van het bestemmingsplan een aantal bungalows binnen de zone van de weg de N397 voorzien. Volgens het rapport wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op de gevels van deze bungalows grotendeels overschreden. Op grond van de resultaten van dit akoestische onderzoek is bij de vaststelling van het plan de plangrens verlegd en liggen de genoemde bungalows voor zover deze binnen de zone van de N397 liggen, niet meer in het plangebied.
Verkeersdruk
2.7.10.    Volgens de stukken zal het verkeer vanuit de in het plan voorziene woonwijk worden ontsloten via De Dreef, de Lindestraat en de Mortel. Volgens de zienswijzerapportage is de Lindestraat in het Mobiliteitsplan aangewezen als buurtontsluitingsweg en dient een dergelijke ontsluitingsweg 5 meter breed te zijn. Volgens de stukken is de Lindestraat 7 meter breed en is de verkeersintensiteit in deze straat evenals in de andere ontsluitingstraten laag.
Volgens de stukken en het verhandelde ter zitting brengt verwezenlijking van het plan een toename van 5 verkeersbewegingen per woning per dag met zich.
Woon- en leefklimaat bestaande woonwijk
2.7.11.    De gronden waarop de woningen zijn voorzien hebben de bestemming "Wonen" met de nadere aanduiding "A", "B", "C" of "D". Ingevolge artikel 3, derde lid, sub 2, onder a, van de planvoorschriften mag de hoogte van een hoofdgebouw:
-in klasse A niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven.
-in klasse B niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven, waarbij geldt dat voor maximaal 30% van het oppervlak van het hoofdgebouw de hoogte niet meer mag bedragen dan 4,5 m.
- in klasse C niet meer mag bedragen dan op de plankaart is aangegeven
- in klasse D niet meer mag bedragen dan op de plankaart is aangegeven.
Ingevolge artikel 3, derde lid, sub 2, onder b, van de planvoorschriften mag de dakhelling niet meer dan 0 graden bedragen.
Op de plankaart is voor gronden met de bestemming "Wonen" een maximale hoogte van ten hoogste 9,5 meter opgenomen.
De zienswijzerapportage vermeldt dat de nokhoogte van de bestaande, nabijgelegen woningen ongeveer 9 meter bedraagt.
Volgens verweerder is wat betreft de opzet van de wijk gekozen voor een eigentijdse stedelijke opzet, die afwijkt van de opzet van de huidige wijk. Wel is de bestaande bomenstructuur als basis gekozen voor het ontwerp. Volgens de plantoelichting dient het openbare groen een parkachtig karakter te krijgen. Uitzondering vormt het bosstruweel, voor dit gedeelte geldt dat de huidige situatie gehandhaafd blijft.
Het plan voorziet in een groene omranding van de in het plan voorziene woningbouw.
Het oordeel van de Afdeling
Luchtkwaliteit
2.8.    De luchtkwaliteitsrapporten van 4 mei 2006 en van 28 juli 2006 dateren van na het nemen van het bestreden besluit.
De Afdeling dient zich dan ook bij haar beoordeling in beginsel te baseren op het rapport van 29 juli 2005 en de aanvulling daarop van 18 november 2005, zoals weergegeven in overweging 2.7.4..
Uit de genoemde aanvulling blijkt dat de grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10)  als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie onafhankelijk van de realisering van het plan vaker wordt overschreden dan de toegestane 35 maal per jaar. Verweerder heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat uit de genoemde aanvulling blijkt dat ten gevolge van de realisering van het plan de jaargemiddelde concentratie PM10  ten opzichte van de autonome ontwikkeling niet toeneemt.
Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat in zoverre wordt voldaan aan artikel 7, derde lid, onder a, van het Besluit luchtkwaliteit. De verwachting van appellant dat de luchtkwaliteit door andere feiten of omstandigheden dan door verwezenlijking van het plan zal verslechteren, doet hier niet aan af, omdat uitsluitend van belang is voor de toetsing aan artikel 7, derde lid, onder a, van het Blk 2005 welke gevolgen de in het plan voorziene ontwikkelingen hebben op de luchtkwaliteit.
Financiële uitvoerbaarheid
2.9.    Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is een aantal kostenposten die samenhangen met de verplaatsing van de dependance respectievelijk de school voor zeer moeilijk lerende kinderen in de exploitatieberekening opgenomen, terwijl deze kosten niet voortvloeien uit het plan. Ter zitting is toegelicht en onweersproken gebleven dat de exploitatieberekening hierdoor ongeveer 1,2 miljoen teveel aan kosten bevat.
Gezien het positieve eindsaldo en de omvang van de ten onrechte meegenomen kosten, heeft verweerder zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat het plan, ook zonder de bouw van de tien aanvankelijk in het ontwerp opgenomen bungalows, financieel uitvoerbaar is.
Inbreidingslocatie
2.9.1.    De in overweging 2.7.6. weergegeven definitie van het begrip "inbreidingslocatie" acht de Afdeling in het algemeen niet onredelijk.
Gelet op het overwogene onder 2.7.6. stelt de Afdeling vast dat het plangebied aan minstens drie zijden wordt omsloten door bebouwing en het gebied geen agrarische dan wel natuurfunctie heeft. Derhalve heeft verweerder zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat het plan betrekking heeft op een inbreidingslocatie.
Sigarenfabriek
2.9.2.    De Afdeling stelt voorop dat de in de VNG-brochure genoemde afstanden indicatief zijn en slechts zijn bedoeld als hulpmiddel bij het opstellen van een bestemmingsplan. Afwijking hiervan is in beginsel mogelijk, met dien verstande dat deze afwijking dient te worden gemotiveerd.
Verweerder heeft afwijking van de in overweging 2.7.7. genoemde afstand aanvaardbaar geacht onder verwijzing naar de milieucontour zoals die geldt op grond van de milieuvergunning. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit gold de milieuvergunning zoals verleend op 19 juli 2005.
Gesteld noch is gebleken dat de in overweging 2.7.8. genoemde geur- en akoestische onderzoeken zodanige gebreken of leemten in kennis vertonen dat verweerder deze onderzoeken in redelijkheid niet aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op grond van de feitelijke milieucontour van de in de VNG-Brochure aanbevolen afstand kan worden afgeweken.
Geluidsbelasting vanwege wegverkeer
2.9.3.    Appellant heeft niet gesteld, noch is de Afdeling anderszins gebleken, dat het rapport van de Milieudienst Regio Eindhoven van 9 maart 2005 gebreken, dan wel leemten in kennis vertoont. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder dit onderzoek dan ook ten grondslag kunnen leggen aan het bestreden besluit en heeft hij zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het wegverkeer niet zal leiden tot ernstige geluidhinder voor bewoners van de nieuwe woonwijk.
Woon- en leefklimaat bestaande woonwijk
2.9.4.    Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat in de huidige situatie geen sprake is van een lage verkeersintensiteit op de ontsluitingswegen van de nieuwe woonwijk.
Gezien de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de verwezenlijking van het plan, alsmede de breedte van de buurtontsluitingsweg, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene woningbouw niet tot een onaanvaardbare verkeersdruk zal leiden.
Voor zover het bezwaar van appellant inzake de bouwstijl betrekking heeft op de nokhoogte van de in het plan voorziene woningen, is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat nu de nokhoogte van de bestaande woningen ongeveer 9 meter bedraagt, de in het plan opgenomen maximale nokhoogte van 9,5 meter voor de voorziene woningen ter plaatse passend is.
Voor zover dit bezwaar betrekking heeft op welstandsaspecten dan wel op aspecten die de uitvoering van het plan betreffen, kan dit bezwaar in deze procedure niet aan de orde komen.
Nu de bestaande groenstructuur als uitgangspunt van het plan is genomen, het bestaande bosstruweel gehandhaafd blijft en het plan voorziet in een groene omranding van de nieuwbouw, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het plan geen ernstige beperking van het openbaar groen met zich brengt.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de nieuwbouw in zoverre niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de bewoners van de bestaande woonwijk de Molenakkers. Dat de opzet van de in het plan voorziene woonwijk afwijkt van de bestaande woonwijk, maakt dit niet anders.
Eventuele waardevermindering woning appellant
2.9.5.    Wat betreft de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van appellant, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerder hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
Conclusie
2.10.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant in zoverre heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren                         w.g. Tuit
Voorzitter                              ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2007
425