200609395/2.
Datum uitspraak: 2 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Behoud de Eemvallei", gevestigd te Baarn,
verzoekster,
tegen de uitspraak in zaak no. SBR 06/2098 van de rechtbank Utrecht van 22 december 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Baarn.
Bij besluit van 10 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Baarn (hierna: het college) vrijstelling verleend voor het aanleggen van een kinderspeelplaats op het terrein van de voormalige camping Bestevaer aan de August Janssenweg te Baarn.
Bij besluit van 6 april 2006 heeft het college het door verzoekster daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2006, verzonden op 10 januari 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door verzoekster daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 29 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 februari 2007.
Bij eerstgenoemde brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E.M. Rozeboom en drs. V.M. Bouma, ambtenaren van de gemeente, en drs. R. Krekels, medewerker van het onderzoeksbureau Natuurbalans Limes Divergens, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De beoogde aanleg van de geasfalteerde speelplaats is in strijd met het ter plaatse als bestemmingsplan geldende "Uitbreidingsplan Baarn in hoofdzaak". Om de aanleg niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van dit bestemmingsplan verleend. Ingevolge dat artikel kunnen burgemeester en wethouders, voor zover thans van belang, vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen.
2.3. Verzoekster betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd was vrijstelling te verlenen zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten.
Gelet op de "Circulaire artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening" (hierna: de Circulaire) van gedeputeerde staten van Utrecht van 12 november 2002 kan het college vrijstelling verlenen zonder vooraf een verklaring van geen bezwaar aan te vragen voor projecten die in overeenstemming zijn met door gedeputeerde staten aanvaard gemeentelijk beleid, tenzij er tegen het project zienswijzen zijn ingediend (paragraaf 3.1.1). Ingevolge paragraaf 3.1.2 kan het college in een limitatief aantal opgesomde gevallen voor projecten in het stedelijk gebied vrijstelling verlenen zonder vooraf een verklaring van geen bezwaar aan te vragen, ook al zijn tegen de aanvraag om vrijstelling zienswijzen ingediend. Op grond van het bepaalde onder a van deze limitatieve opsomming kan nieuwe woningbouw worden gerealiseerd tot een maximum van vijfentwintig woningen voor kernen binnen stadsgewesten en regionale opvangkernen en tot een maximum van tien woningen in kernen waarvoor, zoals in de gemeente Baarn, een restrictief beleid geldt.
2.3.1. Het project valt, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet onder de categorie van gevallen als bedoeld in paragraaf 3.1.1 van de Circulaire omdat tegen de aanvraag om vrijstelling zienswijzen zijn ingediend. Verder is het de vraag of, zoals het college ter zitting heeft gesteld, het project behoort tot de categorie van gevallen als bedoeld in paragraaf 3.1.2 van de Circulaire en het college derhalve terecht voorafgaand aan het verlenen van de vrijstelling geen verklaring van geen bezwaar heeft aangevraagd. De onderhavige procedure leent zich niet voor beantwoording van deze vraag. In de bodemprocedure dient een oordeel te worden gegeven over de door het college voorgestane uitleg dat, nu het op grond van paragraaf 3.1.2, aanhef en onder a, van de Circulaire, zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar, is toegestaan tien woningen te bouwen en het bouwen van garageboxen volgens gedeputeerde staten ook onder deze categorie valt, het niet valt in te zien dat voor de aanleg van een geasfalteerd speelterrein wel een verklaring van geen bezwaar bij gedeputeerde staten dient te worden aangevraagd. Dit mede gelet op de locatie van het speelterrein.
Gelet op het voorgaande en op grond van een afweging van de betrokken belangen van verzoekster en het college ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek op de in het dictum omschreven wijze toe te wijzen.
2.4. Hetgeen verzoekster voor het overige heeft aangevoerd behoeft gelet hierop geen bespreking.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Baarn van 6 april 2006, kenmerk JZ/ERM/nr.04.5995/BZW.310, en het besluit van 10 augustus 2004;
II. gelast dat de gemeente Baarn aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 422,00 (zegge: vierhonderdtweeëntwintig euro) voor de behandeling van het verzoek vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Driel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2007