ECLI:NL:RVS:2007:BA0099

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604655/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunningen en vrijstelling voor woningen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het beroep tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Margraten ongegrond verklaarde. De besluiten betroffen de verlening van vrijstellingen en bouwvergunningen voor de bouw van drie woningen op percelen die volgens het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarische doeleinden 2' hadden. De appellant stelde dat de bouwplannen niet goed ruimtelijk onderbouwd waren en dat er geen rekening was gehouden met geluidoverlast van vliegverkeer en de aanwezigheid van beschermde diersoorten.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de bouwplannen wel degelijk waren voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid de vrijstellingen en bouwvergunningen had kunnen verlenen, ondanks de agrarische bestemming van de percelen. De Raad van State benadrukte dat aan een bepaalde planologische situatie geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en dat de belangen van de appellant niet zwaarder wogen dan de belangen van de afronding van de bebouwing binnen de bebouwingscontour.

Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200604655/1.
Datum uitspraak: 7 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], respectievelijk wonend te [woonplaats], gemeente Margraten,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/644 van de rechtbank Maastricht van 12 mei 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Margraten.
1.    Procesverloop
Bij drie afzonderlijke besluiten van 30 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Margraten (hierna: het college) aan [vergunninghouders] vrijstelling en bouwvergunningen verleend voor het bouwen van drie woningen aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 16 februari 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 mei 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 juli 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
[rechtsopvolger] van [vergunninghouders] is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
Bij brief van 11 oktober 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2007, waar het college, vertegenwoordigd door L. van den Hombergh, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Voorts zijn [vergunninghouders], als partij, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    De in geding zijnde bouw betreft de oprichting van drie woningen op naast elkaar gelegen percelen aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de percelen).
2.2.    Het bouwen van woningen op de percelen is in strijd met de bestemming "Agrarische doeleinden 2" die ingevolge het "Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemmingen in hoofdzaak" (hierna: het uitbreidingsplan) op de percelen rust. Om niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling van het uitbreidingsplan verleend.
2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat aan de bouwplannen geen goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag is gelegd. Hij wijst erop dat in het nieuwe bestemmingsplan "Kern Cadier en Keer" de agrarische bestemming van de percelen is gehandhaafd. Voorts betoogt hij dat in de ruimtelijke onderbouwing ten onrechte geen rekening is gehouden met geluidoverlast ten gevolge van vliegverkeer en dat daarin ten onrechte is gesteld dat geen belemmeringen bestaan als gevolg van het ter plaatse voorkomen van beschermde diersoorten.
2.4.    Het betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de bouwplannen zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
De omstandigheid dat in het, ten tijde van de indiening van de bouwaanvragen in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Kern Cadier en Keer" geen rekening is gehouden met de bouwplannen nu daarin de agrarische bestemming van de percelen niet is gewijzigd, doet hier niet aan af. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college ter zitting te kennen heeft gegeven dat dit bestemmingsplan er slechts toe strekt de bestaande planologische situatie vast te leggen en dat de thans aan de orde zijnde bouwplannen zullen worden meegenomen bij een herziening van dat bestemmingsplan.
In de ruimtelijke onderbouwing is een relatie gelegd met het geldende nationaal, provinciaal en regionaal ruimtelijk beleid. Daarbij is onder meer ingegaan op de ligging van de in geding zijnde percelen binnen de, bij de Partiële Streekplanherziening Openruimte- en bufferzonebeleid Zuid-Limburg vastgestelde en in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg gehandhaafde bebouwingscontour rond Cadier en Keer.
In de ruimtelijke onderbouwing is aan de orde gesteld of sprake is van eventuele belemmeringen uit een oogpunt van milieu, bodem, geluid, archeologie, ecologie en parkeren. Daarbij is onder meer uitdrukkelijk rekening gehouden met de spuitcirkel van een nabij gelegen fruitteeltbedrijf en de hindercirkel van een agrarisch bedrijf, gevestigd aan de Dorpsstraat, en is vastgesteld dat in dit kader geen belemmeringen bestaan. Voorts is gebleken dat de percelen buiten de, ten behoeve van Maastricht-Aachen Airport vastgestelde, 35 Ke-zone zijn gelegen, zodat mogelijke geluidsoverlast op de woningbouwlocatie ten gevolge van opstijgend en landend vliegverkeer in de ruimtelijke onderbouwing terecht buiten beschouwing is gelaten. Appellant heeft voorts geen gegevens overgelegd die een begin van bewijs leveren dat ter plaatse te beschermen diersoorten voorkomen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat zowel de dassentunnel als de migratieroute van de das, waaraan appellant in dit verband heeft gerefereerd, zich op ruime afstand van de in geding zijnde percelen bevinden.
2.5.    De rechtbank heeft voorts terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college, gelet op de af te wegen belangen, de vrijstelling en bouwvergunningen in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen. Het college heeft in redelijkheid aan het belang bij een afronding van de bebouwing binnen de bebouwingscontour een groter gewicht kunnen toekennen dan aan de belangen van appellant bij het behoud van een onbelemmerd uitzicht en onverminderde privacy. Aan een bepaalde planologische situatie, waarbij bijvoorbeeld sprake is van vrij uitzicht, kunnen geen blijvende rechten worden ontleend. Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat, mede gelet op de grote omvang van de percelen en de beoogde situering van de woningen, van een onevenredige aantasting van uitzicht en privacy geen sprake is.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren      w.g. Hanrath
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2007
392