ECLI:NL:RVS:2007:BA0106

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604689/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Milieuvergunning voor eendenhouderij en -broederij te Ermelo

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ermelo, waarbij een vergunning voor een eendenhouderij en -broederij gedeeltelijk is geweigerd en voor het overige is verleend. De vergunning is verleend op basis van artikel 8.4 van de Wet milieubeheer. Appellanten, waaronder verschillende milieuorganisaties, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de inrichting een hoge ammoniakemissie heeft die schadelijk is voor het nabijgelegen natuurgebied de 'Veluwe'. Ze stellen dat verweerder op grond van de Habitatrichtlijn een saneringsbeleid had moeten voeren om de depositie van ammoniak te verlagen.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 11 december 2006, waarbij de appellanten en de verweerder vertegenwoordigd waren. De Raad overweegt dat de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure in werking zijn getreden, maar dat deze niet van toepassing zijn op het geding. De Raad stelt vast dat de Natuurbeschermingswet 1998 in werking is getreden en dat de toetsing aan de Habitatrichtlijn niet langer door verweerder kan worden uitgevoerd, maar dat dit nu onder de Nbw 1998 valt.

De Raad concludeert dat de bezwaren van appellanten niet aan de orde kunnen komen in het kader van het beroep tegen de verleende milieuvergunning, omdat deze bezwaren relevant zijn voor de beoordeling van een vergunning op basis van de Nbw 1998. Uiteindelijk verklaart de Raad het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200604689/1.
Datum uitspraak: 7 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Gelderse Milieufederatie", gevestigd te Arnhem, mede namens de stichting "Stichting Natuur en Milieu", gevestigd te Utrecht, de vereniging "Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland", gevestigd te 's Graveland, en De Gezamenlijke Natuurbeschermingswerkgroep van de vereniging "Vogelbeschermingswacht Noord-Veluwe", gevestigd te Harderwijk, en de vereniging "Vereniging voor Veldbiologie/Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, afdeling Noordwest Veluwe", gevestigd te Utrecht,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Ermelo,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2006 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een eendenhouderij en -broederij gelegen aan [6 locaties] te [plaats] gedeeltelijk geweigerd en voor het overige verleend. Dit besluit is op 18 mei 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 19 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 23 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door P.M. Scheepers, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. W.E.M. Klostermann, advocaat te Zwolle, en P. Jansen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding.
2.2.    Appellanten betogen dat, nu de onderhavige inrichting een zeer hoge ammoniakemissie heeft en daardoor een depositie van 16.000 kg NH3 per jaar veroorzaakt op het op een afstand van 70 meter van de inrichting gelegen habitatgebied de "Veluwe", verweerder op grond van artikel 6, tweede lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: de Habitatrichtlijn) een saneringsbeleid had moeten voeren om te streven naar een verlaging van de door de inrichting veroorzaakte depositie op het habitatgebied de "Veluwe" tot de gemiddelde laagste kritische depositie van 880 mol per hectare per jaar. Bij een verdere voortzetting van het bedrijf is het onmogelijk om het beoogde doel van de Habitatrichtlijn te bereiken, aldus appellanten.
2.2.1.    Verweerder betoogt dat het niet langer zijn bevoegdheid is om aanvragen voor een milieuvergunning aan de Habitatrichtlijn te toetsen, nu per 1 oktober 2005 de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) in werking is getreden en een dergelijke toets bij de beoordeling in het kader van de Nbw 1998 aan de orde komt.
2.2.2.    Met de Nbw 1998 is beoogd de gebiedsbeschermingsbepalingen uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn te implementeren. Het door appellanten bedoelde gebied is aangewezen als gebied ter uitvoering van de Vogelrichtlijn als bedoeld in de Nbw 1998. De bezwaren van appellanten kunnen aan de orde komen bij de vraag of een vergunning ingevolge de Nbw 1998 is vereist en zo ja, of die vergunning kan worden verleend en onder welke voorwaarden. Daarbij dienen alsdan tevens de effecten op het gebied de "Veluwe" als Habitatrichtlijngebied te worden beoordeeld. Verweerder heeft daarom met recht geen ruimte aanwezig geoordeeld voor beoordeling van deze bezwaren in het kader van het beroep tegen de verleende milieuvergunning.
2.3.    Het beroep is ongegrond.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll                          w.g. Plambeck
Voorzitter                     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2007
159-517.