ECLI:NL:RVS:2007:BA0630

Raad van State

Datum uitspraak
8 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200608414/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
  • B.C. Bosnjakovic
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Nieuw Crooswijk' en voorlopige voorziening

Op 2 maart 2006 heeft de gemeenteraad van Rotterdam het bestemmingsplan 'Nieuw Crooswijk' vastgesteld, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Tegen dit besluit heeft de stichting 'Stichting Federatie Bewonerscomités Nieuw Crooswijk' op 28 december 2006 beroep ingesteld bij de Raad van State. Tevens heeft verzoekster de Voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De zaak werd behandeld op 27 februari 2007, waar zowel verzoekster als verweerder aanwezig waren.

De Voorzitter heeft in zijn oordeel overwogen dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de hogere grenswaarden voor geluid en luchtkwaliteit niet kunnen worden gehaald. Verweerder heeft gesteld dat het gemeentelijke onderzoek naar de luchtkwaliteit aantoont dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Nieuw Crooswijk. Verzoekster heeft betoogd dat het plan in strijd is met de Nota Strategie Luchtkwaliteit en dat de luchtkwaliteitsrapporten onjuiste aannames bevatten.

De Voorzitter heeft geconcludeerd dat verzoekster niet heeft aangetoond dat de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan schadelijk zijn voor de omgeving. Ook de bezwaren tegen de Brede School, die volgens verzoekster gevaarlijke verkeerssituaties zou veroorzaken, zijn door de Voorzitter verworpen. De conclusie was dat er geen aanleiding was om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, en het verzoek werd afgewezen. De uitspraak vond plaats op 8 maart 2007.

Uitspraak

200608414/2.
Datum uitspraak: 8 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de stichting "Stichting Federatie Bewonerscomités Nieuw Crooswijk", gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2006 heeft de gemeenteraad van Rotterdam, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 januari 2006, het bestemmingsplan "Nieuw Crooswijk" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 7 november 2006, kenmerk DRM/ARW/06/3196A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 28 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 februari 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door ir. E.U. Poot, drs. E.M. Korevaar en drs. ing. W.F. de Kovel, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. L. Berkemeijer, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad van Rotterdam, als partij, vertegenwoordigd door mr. R. Elmendorp en ir. B. Duursma, ambtenaren van de gemeente, en de Ontwikkelingscombinatie Nieuw Crooswijk en de Stichting Woningbedrijf Rotterdam, als belanghebbenden, vertegenwoordigd door mr. B. Meijer, advocaat te Den Haag, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekster stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij vraagt om schorsing van het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" op de hoek van de Boezemlaan en de Nieuwe Boezemstraat en het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden I" aan het Paradijsplein.
Nieuw Trapezium
2.3.    Op het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" is volgens verzoekster een te grootschalig complex geprojecteerd, genoemd Nieuw Trapezium, op een locatie waar nu al niet aan het Besluit luchtkwaliteit 2005 kan worden voldaan. Ook is volgens haar in strijd met de Nota Strategie Luchtkwaliteit nieuwbouw dichter bij de bron mogelijk gemaakt. In het gemeentelijke onderzoek naar de luchtkwaliteit is volgens verzoekster bovendien uitgegaan van onjuiste aannames. Ten slotte kan volgens haar ter plaatse niet worden voldaan aan de door verweerder vastgestelde hogere geluidgrenswaarden.
2.4.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het gemeentelijke onderzoek naar de luchtkwaliteit blijkt dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de in het plan voorziene ruimtelijke ontwikkelingen in Nieuw Crooswijk.
2.5.    In opdracht van de gemeente is door de Servicedienst Rotterdam op 15 maart 2006 een luchtkwaliteitsrapport uitgebracht (hierna: het luchtkwaliteitsrapport ). Dit rapport is een vervolg op het rapport van Gemeentewerken Rotterdam van 5 oktober 2005. Onderzocht is wat de gevolgen zijn van het plan voor de luchtkwaliteit. Het rapport bevat tevens een vergelijking van de luchtkwaliteit na realisering van het plan met de luchtkwaliteit in de autonome ontwikkeling. In het luchtkwaliteitsrapport is uitgegaan van het snelheidstype 'doorstromende stadsverkeer' en van verkeersintensiteiten die ter beschikking zijn gesteld door de afdeling Verkeer en Vervoer van de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting.
2.5.1.    In opdracht van verzoekster is op 13 november 2006 door drs. E.M. Korevaar een luchtkwaliteitsrapport uitgebracht (hierna: het tegenrapport). Dit rapport heeft betrekking op de luchtkwaliteit ter plaatse van het Nieuwe Trapezium in 2010 en 2015.
2.5.2.    Niet in geding is dat in 2010 en 2015 de grenswaarden voor de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie van PM10 en de jaargemiddelde waarde voor NO2 zowel in de autonome ontwikkeling als na herstructurering van de wijk op enkele locaties worden overschreden.
Ingevolge artikel 7, derde lid, onder a, van het Besluit luchtkwaliteit 2005, kunnen bestuursorganen de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid mede uitoefenen indien de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft.
Anders dan het luchtkwaliteitsrapport van de gemeente, omvat het tegenrapport geen berekening van de luchtkwaliteit in de autonome ontwikkeling, zodat uit dit onderzoek niet kan worden geconcludeerd dat na herstructurering van de wijk geen sprake zal zijn van een gelijkblijvende situatie of van een verbetering. Ook ter zitting heeft verzoekster geen informatie aangereikt die zou kunnen dienen als onderbouwing van de stelling dat uitvoering van het plan zal bijdragen aan de overschrijding van de genoemde grenswaarden. Reeds hierom heeft verzoekster de Voorzitter er niet van overtuigd dat niet kan worden voldaan aan artikel 7, derde lid, onder a, van het Besluit luchtkwaliteit 2005.
2.5.3.    Verzoekster heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het snelheidstype 'doorstromende stadsverkeer' niet representatief is voor de feitelijke situatie. De Boezemlaan en de Nieuwe Boezemstraat zijn immers stroomwegen en het snelheidstype 'doorstromend stadverkeer' komt overeen met een gemiddelde snelheid van 26 kilometer per uur, waarbij rekening is gehouden met de aanwezigheid van stoplichten. Ook overigens heeft verzoekster de Voorzitter er niet van overtuigd dat het onderzoek van de gemeente op onjuiste of onredelijke aannames berust.
2.5.4.    Ter zitting is onweersproken gesteld dat in de gemeentelijke Nota Strategie Luchtkwaliteit alleen wat betreft NO2 is neergelegd dat slechts nieuwbouw mag plaatsvinden als het aantal blootgestelden niet toeneemt. Uit het luchtkwaliteitsrapport blijkt dat in 2010 en 2015 ter hoogte van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" op de hoek van de Boezemlaan en de Nieuwe Boezemstraat aan de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 kan worden voldaan. Weliswaar wordt in het tegenrapport geconcludeerd dat ter plaatse niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, maar dit onderzoek is gebaseerd op een andere rekenmodel, dat ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet beschikbaar was. De Voorzitter is mitsdien voorshands van oordeel dat verweerder er in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat het plandeel niet in strijd is met de Nota Strategie Luchtkwaliteit.
2.5.5.    Op 24 maart 2006 zijn door verweerder op grond van de Wet geluidhinder hogere grenswaarden vastgesteld voor onder meer het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden". Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat hieraan niet kan worden voldaan.
2.5.6.    Ingevolge artikel 3, lid 2.1 en lid 2.7, van de planvoorschriften, gelezen in samenhang met de plankaart, bedraagt de maximale bouwhoogte op dit plandeel 22,5 meter met een hoogteaccent van 48,1 meter. In hetgeen verzoekster heeft aangevoerd, ziet de Voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder aan de gevolgen van de bouwmogelijkheden op de omgeving een te gering gewicht heeft toegekend.
Brede School
2.6.    Op het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden I" is volgens verzoekster ten onrechte de zogeheten Brede School geprojecteerd. Bebouwing ter plaatse gaat volgens haar ten koste van de thans aanwezige groenzone en het leefgebied van enkele beschermde diersoorten. Voorts zal de Brede School leiden tot gevaarlijke verkeerssituaties, aldus verzoekster.
2.7.    De Brede School is volgens verweerder bewust voorzien in de nabijheid van wegen met een beperkte verkeersintensiteit. Wat betreft de flora en fauna op de aangrenzende begraafplaats zijn drie ecologische onderzoeken verricht, aldus verweerder. Alle benodigde ontheffingen zijn volgens hem verleend.
2.7.1.    Op 3 mei 2006 is door de Minister van Landbouw, Natuur Voedselkwaliteit ontheffing verleend van de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet voor de gewone en de ruige dwergvleermuis. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat op grond van de Flora- en faunawet nog andere ontheffingen nodig zijn. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Flora- en faunawet niet aan de uitvoerbaarheid van het plandeel in de weg staat.
2.7.2.    Verzoekster heeft de Voorzitter er voorts niet van overtuigd dat bij de Brede School een verkeersonveilige situatie zal ontstaan.
Conclusie
2.8.    Uit het vorenstaande volgt dat aanleiding bestaat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bosnjakovic, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting                                w.g. Bosnjakovic
Voorzitter                               ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2007
410