ECLI:NL:RVS:2007:BA0645

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604727/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor appartementen en eengezinswoningen in Delft

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Buurtcomité Indische Buurt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delft, dat op 7 maart 2005 een vrijstelling en bouwvergunning verleende voor de bouw van 50 appartementen en 14 eengezinswoningen in de Indische Buurt te Delft. Het college had deze vergunning verleend ondanks een negatief welstandsadvies. Het Buurtcomité stelde dat de rechtbank had miskend dat het bouwplan niet voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan en dat er geen goede ruimtelijke onderbouwing was. De rechtbank had eerder het beroep van het Buurtcomité gegrond verklaard en de beslissing van het college vernietigd, maar het college had vervolgens opnieuw besloten om de vergunning te verlenen.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het bouwplan in grote lijnen voldeed aan de bouwhoogte zoals toegestaan in het bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde dat de rechtbank de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan voldoende had geacht, gezien de behoefte aan seniorenwoningen en de context van de bestaande situatie. Het college had in redelijkheid kunnen afwijken van het welstandsadvies, omdat het bouwplan paste binnen de bredere beleidsdoelstellingen van de gemeente.

Uiteindelijk werd het hoger beroep van het Buurtcomité ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd, maar het besluit van het college van 27 juli 2006 werd vernietigd wegens een ondeugdelijke motivering met betrekking tot de parkeerruimte. De Raad van State oordeelde dat het college onvoldoende had aangetoond dat de benodigde parkeerruimte daadwerkelijk beschikbaar zou zijn, wat leidde tot de conclusie dat het besluit niet in overeenstemming was met de wet.

Uitspraak

200604727/1.
Datum uitspraak: 14 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Buurtcomité Indische Buurt, gevestigd te Delft,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/5909 van de rechtbank
's-Gravenhage van 15 mei 2006 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Delft.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Delft (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van 50 appartementen en 14 eengezinswoningen, verdeeld over 4 bouwblokken aan de Ceramstraat, Boeroestraat, Arubastraat, Riouwstraat en Minahassastraat te Delft (hierna: het plangebied).
Bij besluit van 24 juni 2005 heeft het college het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 mei 2006, verzonden op 17 mei 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 26 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij besluit van 27 juli 2006 heeft het college het bezwaar van appellante opnieuw ongegrond verklaard.
Vergunninghoudster is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen en heeft bij brief, ingekomen op 25 augustus 2006, een reactie ingediend.
Bij brief van 1 september 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 15 september 2006 heeft appellante een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door ir. R.L. Maks en drs. ir. R. Kunz, en het college, vertegenwoordigd door W.M. van den Berg en E. Jense, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, als belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. J.A. Huijgen, advocaat te 's-Gravenhage, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan voorziet in de bouw van 50 appartementen voor senioren, waarvan 19 in de sector sociale huur, en 14 eengezinswoningen in de Indische buurt in Delft. De bouwwerken zijn voorzien op gronden, waaraan in het geldende bestemmingsplan "Indische Buurt" de bestemmingen "Woondoeleinden", "Voortuin", "Verkeersdoeleinden" en "Tuin" zijn toegekend.
Het bouwplan is, waar het betreft de positionering, bestemmingen en afmetingen van de voorziene bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Teneinde de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen heeft het college vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.2.    Het betoog van appellante dat de rechtbank heeft miskend dat aan het bouwplan geen goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag is gelegd, nu daarin niet is gemotiveerd waarom wordt afgeweken van de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan, faalt. De rechtbank heeft overwogen dat ter plaatse bij recht woningen met een bouwhoogte tot 12 meter zijn toegestaan. Blijkens het bouwplan is aan de zijde van de Minahassastraat een bouwhoogte van 15 meter voorzien, waarbij de bovenste bouwlaag wordt teruggelegd, terwijl aan de zijde van de Boeroestraat een maximale bouwhoogte van 11,84 meter zal gelden met eveneens teruglegging van de bovenste bouwlaag. De hoogte van de eengezinswoningen aan de zuidzijde bedraagt ten hoogste 9,1 meter. Nu, gelet hierop, het grootste deel van het bouwplan nagenoeg, dan wel ruimschoots past binnen de door het bestemmingsplan toegestane bouwhoogte, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bouwplan geen grote inbreuk vormt op het geldende bestemmingsplan. Voor de afwijkingen ten opzichte van dat bestemmingsplan is een stedenbouwkundige motivering gegeven in het op 26 juni 2003 door de gemeenteraad van Delft voor het plangebied vastgestelde ontwikkelingsplan "Ceram Boeroe". In dat ontwikkelingsplan is een beschrijving is gegeven van de bestaande stedenbouwkundige situatie, van de gewenste ontwikkeling van het plangebied en van de aard en functie van het bouwplan. De rechtbank heeft voorts terecht mede betekenis toegekend aan de in de gemeente Delft en met name in de Indische buurt bestaande behoefte aan gelijkvloerse seniorenwoningen met lift en aan eengezinskoopwoningen. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan terecht voldoende geacht. Hetgeen appellante in dit verband overigens heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
2.3.    Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de afwijking van het inzake het bouwplan uitgebrachte negatieve welstandsadvies niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Zij voert daartoe aan dat in strijd met het gemeentelijke beleid sociale woningbouw gerealiseerd wordt. Voorts betoogt appellante dat de rechtbank heeft miskend dat het negatieve welstandsoordeel niet is beperkt tot de parkeerplaatsen aan de randen van het bouwplan, doch het gehele bouwplan betreft.
2.3.1.    Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, voor zover thans van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
2.3.2.    De Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de commissie) heeft een negatief eindoordeel gegeven over het bouwplan, omdat naar haar oordeel de gekozen parkeeroplossing ten koste gaat van de kwaliteit van de openbare buitenruimte rondom het bouwplan, zodat geen sprake is van een goede inpassing van het bouwplan in de bestaande structuur van de wijk. Het college heeft aanleiding gezien niettemin bouwvergunning te verlenen, gelet op belangen van volkshuisvesting en stedenbouwkundige vernieuwing. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college, daartoe bevoegd ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, in die belangen in redelijkheid aanleiding heeft kunnen zien van het welstandsadvies af te wijken. Gelet op de motivering van het welstandsadvies heeft de rechtbank voorts terecht en op goede gronden overwogen dat het advies van de commissie enkel ten aanzien van het parkeren aan de randen van het bouwplan negatief luidt, hetgeen het college in redelijkheid bij zijn besluitvorming heeft kunnen laten meewegen. In de nota van beantwoording zienswijzen, waarnaar in de beslissing op bezwaar is verwezen, heeft het college opgemerkt dat het bouwplan past in het beleid, gericht op stedenbouwkundige verdichting waarbij bij herstructurering van de oude wijken wordt gestreefd naar een gedifferentieerde wijkopbouw en naar gedoseerde krimp van de sociale woningvoorraad van onvoldoende kwaliteit, die wordt vervangen door koopwoningen van hoge kwaliteit. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. De omstandigheid dat het bouwplan onder meer voorziet in de bouw van 19 sociale huurwoningen voor senioren, is, gelet op voormeld streven naar differentiatie en gedoseerde krimp, terecht niet met het beleid in strijd geacht, nu het bouwplan in de plaats komt van 72 sociale huurwoningen van slechte kwaliteit.
Gelet hierop faalt dit betoog.
2.4.    De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd wegens strijd met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet, omdat niet is voldaan aan artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Delft (hierna: de bouwverordening). De rechtbank heeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen terecht geen grond gezien voor herroeping van het primaire besluit tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning en evenmin voor schorsing daarvan. De beroepsgrond, gericht tegen de door de rechtbank in het kader van de toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) opgenomen overweging aangaande de verwachting dat een nieuw te nemen beslissing op bezwaar naar verwachting stand kan houden, kan gelet op hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van het besluit van 27 juli 2006 buiten bespreking blijven.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Bij besluit van 27 juli 2006 heeft het college opnieuw beslist op het door appellante gemaakte bezwaar. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van appellante, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
Bij het besluit heeft het college alsnog ontheffing verleend van de verplichting, vermeld in artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening, overwegende dat vast is komen te staan dat op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien, en heeft het college het bezwaar van appellante opnieuw ongegrond verklaard.
2.6.1.    Appellante betoogt dat ten onrechte ontheffing is verleend nu bestaande parkeerplaatsen in de omgeving van het bouwplan zijn betrokken bij de vraag of in de nodige parkeerruimte wordt voorzien, terwijl die plaatsen niet beschikbaar zijn ten behoeve van het bouwplan. Voorts voert zij aan dat het college deze ontheffing ten onrechte achteraf heeft verleend.
2.6.2.    Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
2.6.3.    Het betoog dat het college de ontheffing ten onrechte achteraf heeft verleend, miskent dat de bij de beslissing op bezwaar te verrichten heroverweging er juist mede toe strekt eventueel aan de primaire besluitvorming klevende gebreken zo mogelijk te herstellen.
Niet in geschil is dat volgens de ter zake geldende normen ten behoeve van het bouwplan 93 parkeerplaatsen nodig zijn. De wijze waarop in die behoefte zal worden voorzien is aangegeven op de tekening "Inrichting openbare ruimte", waarop 94 parkeerplaatsen zijn ingetekend. Op het bij de beoogde appartementen behorende terrein zijn 58 parkeerplaatsen voorzien. Daarbuiten zijn 8 nieuwe parkeerplaatsen geprojecteerd aan de kop van de voormalige Ceramstraat en voorts 28 reeds in de omgeving aanwezige parkeerplaatsen aan de te bouwen appartementen toegerekend.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is door het college onvoldoende aannemelijk gemaakt dat bedoelde 28 parkeerplaatsen daadwerkelijk ter beschikking zullen staan van de bewoners en bezoekers van de te bouwen appartementen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de parkeerbehoefte van de voorheen bestaande situatie onvoldoende duidelijk is en ter zitting voldoende vast is komen te staan dat in de omgeving van het bouwplan reeds sprake is van een tekort aan parkeerplaatsen. Het standpunt van het college dat is voldaan aan het in artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening vereiste om ontheffing van het eerste lid te kunnen verlenen, berust derhalve op een ondeugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het besluit van 27 juli 2006 dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb te worden vernietigd.
2.7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delft van 27 juli 2006, kenmerk 20102756.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren                           w.g. Hanrath
Voorzitter                                ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2007
392