ECLI:NL:RVS:2007:BA1120

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700983/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan milieuvergunninghouder voor graanmaalderij in Nijmegen

In deze zaak heeft de Raad van State op 13 maart 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De stichting "Stichting De Witte Molen", gevestigd te Nijmegen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen, dat op 30 november 2006 een last onder dwangsom had opgelegd. Dit besluit was genomen vanwege een overtreding van voorschrift 1.1 van de milieuvergunning die aan de stichting was verleend voor het in werking hebben van een graanmaalderij aan de Looimolenweg 17 te Nijmegen. De stichting verzocht de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening, omdat zij in onderhandeling was met de gemeente over de aankoop van de molen, maar onzekerheid bestond over de financiering.

De Voorzitter heeft het verzoek op 6 maart 2007 ter zitting behandeld. De stichting was vertegenwoordigd door een voorzitter van de stichting, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door mr. I. van den Bergh en B. van de Wetering. De Voorzitter overwoog dat de stichting sinds de actualisatie van de milieuvergunning in maart 2005 gehouden was om te voldoen aan de voorschriften, en dat er geen reden was om van het opleggen van de last onder dwangsom af te zien. De stichting had niet aangetoond dat er concrete vooruitzichten waren op legalisatie of dat handhavend optreden onevenredig zou zijn.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van milieuvoorschriften en de verantwoordelijkheden van vergunninghouders.

Uitspraak

200700983/1.
Datum uitspraak: 13 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting "Stichting De Witte Molen", gevestigd te Nijmegen,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2006 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van voorschrift 1.1 van de aan verzoekster verleende milieuvergunning voor het in werking hebben van een graanmaalderij, gelegen aan de Looimolenweg 17 te Nijmegen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 3 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 6 februari 2007, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 maart 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [voorzitter] van de stichting, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. I. van den Bergh en B. van de Wetering, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge het tweede lid strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
2.2.    Bij besluit van 22 maart 2005 heeft verweerder de eerder aan verzoekster verleende milieuvergunning voor het in werking hebben van een graanmaalderij geactualiseerd. Aan de aldus geactualiseerde vergunning is onder meer het voorschrift 1.1. verbonden, waarin - voor zover thans van belang - is bepaald dat het elektrisch materieel op de begane grond, de meelzolder en de steenzolder moet voldoen aan de norm NEN-EN-IEC 60079-0.
Na controle is verweerder gebleken dat niet aan dit voorschrift wordt voldaan. Verweerder heeft vervolgens aanleiding gezien bij besluit van 30 november 2006 aan verzoekster een last onder dwangsom op te leggen teneinde de overtreding te beëindigen.
2.3.    Voor zover verzoekster betoogt dat voorschrift 1.1. onredelijk is en niet overeenkomt met voorschriften die aan vergunningen voor andere, vergelijkbare molens zijn verbonden, overweegt de Voorzitter dat dit voorschrift onherroepelijk is en de rechtmatigheid daarvan in deze handhavingsprocedure niet aan de orde kan komen.
2.4.    Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met voorschrift 1.1 van de aan verzoekster verleende milieuvergunning, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.1.    Verzoekster acht het onredelijk dat haar de last is opgelegd. Daartoe betoogt zij onder meer dat zij in onderhandeling is met de gemeente om de molen te kopen, maar dat onzeker is of zij de koop kan bekostigen. Indien dit niet lukt zal de molen aan derden worden verkocht en zal zij haar exploitatie van de molen moeten beëindigen. Het is volgens verzoekster onder deze onzekere omstandigheden onredelijk om van haar nu dure investeringen te eisen.
2.4.2.    De Voorzitter overweegt dat verzoekster sinds het besluit van 22 maart 2005 gehouden is te voldoen aan voorschrift 1.1. Verzoekster is hier een aantal keren op gewezen door verweerder. Uit de stukken blijkt voorts dat verweerder in mei 2006 tezamen met verzoekster en een installateur in de molen heeft bezien welke maatregelen nodig zijn om te voldoen aan voorschrift 1.1. Deze afspraken zijn door verweerder vastgelegd in een brief van 12 juni 2006, waarnaar wordt verwezen in de last onder dwangsom. Niet is gebleken dat verzoekster reeds actie heeft ondernomen om enige van deze maatregelen uit te voeren. Voor zover verzoekster betoogt dat vooralsnog geen investeringen zijn gedaan in verband met mogelijke beëindiging van haar exploitatie van de molen, overweegt de Voorzitter dat deze omstandigheid onverlet laat dat verzoekster de voorschriften, verbonden aan de aan haar verleende vergunning voor het in werking hebben van de molen, dient na te leven. Bovendien is in de stukken noch ter zitting duidelijk geworden dat binnen afzienbare termijn een overname van de molen door derden kan worden verwacht dan wel anderszins de exploitatie van de molen door verzoekster zal worden beëindigd. In deze omstandigheden ziet de Voorzitter dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van een last onder dwangsom.
2.5.    Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J. Blok, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen                              w.g. Blok
Voorzitter                                  ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2007
428