200700782/2.
Datum uitspraak: 14 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden,
verweerder.
Bij besluit van 12 december 2006 heeft verweerder krachtens artikel 8.23 van de Wet milieubeheer een aantal voorschriften behorende bij de aan verzoeker krachtens de Wet milieubeheer verleende oprichtingsvergunning van 3 april 2001 (hierna: de geldende vergunning) voor een hondenkennel en een honden- en kattenpension op het perceel [locatie] te [plaats], gewijzigd.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 23 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 23 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2007, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 maart 2007, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. W. Krijger, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. D.M.C. van Veen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [partijen], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoeker betwist de noodzaak van de door verweerder aangebrachte wijzigingen van de voorschriften uit het oogpunt van bescherming van het milieu. Volgens hem blijkt uit de akoestische rapporten die deel uitmaken van de geldende vergunning dat de gestelde geluidnormen naleefbaar zijn. Verweerder heeft geen geluidmeting uitgevoerd waaruit iets anders blijkt, aldus verzoeker. Door de aangescherpte voorschriften is een werkbare bedrijfsvoering volgens hem niet mogelijk.
2.2.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de voorschriften met betrekking tot de tijdstippen waarop honden mogen worden buiten gelaten en de tijdstippen waarop zij gebracht en gehaald mogen worden heeft gewijzigd vanwege aanhoudende klachten van omwonenden en de slechte handhaafbaarheid van de betreffende voorschriften.
2.2.2. Ingevolge artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover van belang, kan het bevoegd gezag de voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden wijzigen in het belang van de bescherming van het milieu.
2.2.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder niet heeft onderzocht welke gevolgen de wijziging van de voorschriften heeft voor de geluidemissie van de inrichting. Ook overigens is niet gebleken van positieve effecten voor het milieu als gevolg van het bestreden besluit.
De Voorzitter is, gezien het vorenstaande, voorshands van oordeel dat verweerder de vergunningvoorschriften bij het bestreden besluit niet in het belang van de bescherming van het milieu heeft gewijzigd.
2.3. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden van 12 december 2006;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Reusel-De Mierden aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Reusel-De Mierden aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2007