ECLI:NL:RVS:2007:BA1143

Raad van State

Datum uitspraak
15 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200608767/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • A.M.L. Hanrath
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor woninguitbreiding in Anna Paulowna

Op 15 maart 2007 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Anna Paulowna. Het college had op 16 december 2004 geweigerd om een bouwvergunning te verlenen voor het vergroten van een woning op een perceel in Anna Paulowna. Deze beslissing werd door de rechtbank Alkmaar op 26 oktober 2006 in een eerdere uitspraak bevestigd, waarop verzoeker hoger beroep heeft ingesteld.

Verzoeker heeft op 5 december 2006 bij de Raad van State hoger beroep ingesteld en heeft op 20 februari 2007 verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft de zaak op 7 maart 2007 behandeld, waarbij verzoeker en het college vertegenwoordigd waren. De Voorzitter heeft overwogen dat de argumenten van verzoeker niet voldoende waren om aan te nemen dat de bouwvergunning niet verleend had mogen worden.

De Voorzitter heeft daarbij in aanmerking genomen dat de welstandscommissie het bouwplan op verschillende aspecten had beoordeeld en goedgekeurd. De Voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de belangen van verzoeker niet zwaarder wogen dan de belangen van het college en de vergunninghouder.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de opmerking dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 maart 2007.

Uitspraak

200608767/2.
Datum uitspraak: 15 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. WRO 05/3352 van de rechtbank Alkmaar van 26 oktober 2006 in het geding tussen:
verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van Anna Paulowna.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Anna Paulowna (hierna: het college) geweigerd aan [vergunninghouder] bouwvergunning te verlenen voor het vergroten van een woning op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te Anna Paulowna.
Bij besluit van 16 november 2005 heeft het college het door [vergunninghouder] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan verleend.
Bij uitspraak van 26 oktober 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 5 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 januari 2007.
Bij brief van 19 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2007, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 maart 2007, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. drs. T.L. Fernig, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Bergman en P.H.M. Glim, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], als belanghebbende, in persoon en bijgestaan door mr. H.G. Tienstra, advocaat te Amsterdam, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoeker voert onder meer aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich, bij het oordeel of het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand, ten onrechte op het ongemotiveerde advies van de welstandscommissie heeft gebaseerd. Voorts betoogt hij dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand zoals beschreven in de welstandsnota. Aangezien de bouwwerkzaamheden op 5 maart 2007 zijn aangevangen, vraagt verzoeker schorsing van het besluit van 16 november 2005 om een onomkeerbare situatie te voorkomen.
2.3.     De Voorzitter stelt vast dat verzoeker het welstandsadvies gemotiveerd heeft bestreden in zijn zienswijze naar aanleiding van het voornemen van het college om alsnog medewerking te verlenen aan het bouwplan. Voorts is gebleken dat het college die zienswijze niet aan de welstandscommissie heeft voorgelegd om een reactie. De vraag of het welstandsadvies niettemin voldoet aan de eisen die daaraan uit een oogpunt van motivering gesteld dienen te worden en de vraag of het college het welstandsadvies aan zijn besluit tot verlening van de bouwvergunning ten grondslag heeft mogen leggen, lenen zich niet voor beantwoording in deze procedure. Dat dient in de bodemprocedure te geschieden, tezamen met de beoordeling van verzoekers overige beroepsgronden.
Hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht, geeft voorshands echter geen aanleiding voor het oordeel dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en bouwvergunning niet mochten worden verleend. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat uit het verslag van de vergadering van de welstandscommissie van 6 juli 2005 blijkt dat het bouwplan door de welstandscommissie op verschillende aspecten is beoordeeld en akkoord bevonden en dat daarbij tevens welstandscriteria uit de welstandsnota zijn betrokken.
2.4.    Onder die omstandigheden en gelet op de betrokken belangen bestaan geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Derhalve dient het verzoek te worden afgewezen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump                                  w.g. Hanrath
Voorzitter                                  ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2007
392