ECLI:NL:RVS:2007:BA1149

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200608651/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot niet tijdig nemen van een besluit inzake revisievergunning Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Raad van State op 21 maart 2007 uitspraak gedaan over een geschil tussen een appellante en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. De appellante had op 13 januari 2005 een revisievergunning aangevraagd voor het opslaan, overslaan en bewerken van metalen op een perceel in de gemeente Westland. Dit besluit werd echter op 1 februari 2006 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd. De appellante was van mening dat het college van gedeputeerde staten niet tijdig een nieuw besluit had genomen, zoals was gelast in een eerdere uitspraak van 29 augustus 2006. De Raad van State oordeelde dat het college inderdaad in strijd had gehandeld door niet binnen de gestelde termijn van 27 november 2006 een nieuw besluit te nemen. De Afdeling heeft vastgesteld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat dit besluit vernietigd dient te worden. De Raad van State heeft het college opgedragen om binnen 10 weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, en heeft het college tevens veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellante, die in totaal € 650,83 bedroegen, alsook het griffierecht van € 281,00. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de rechtsbescherming van burgers in het bestuursrecht.

Uitspraak

200608651/1.
Datum uitspraak: 21 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2005 heeft verweerder aan appellante een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor onder meer het opslaan, overslaan en bewerken van metalen op het perceel gelegen aan de [locatie] te [plaats], gemeente Westland. In haar uitspraak van 1 februari 2006, zaak no.
200501587/1, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd.
Bij uitspraak van 29 augustus 2006, zaak no. 200605920/2, heeft de Afdeling het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op de door appellante op 9 maart 2004 ingediende aanvraag om een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer vernietigd en verweerder opgedragen met inachtneming van deze uitspraak binnen dertien weken na verzending hiervan een nieuw besluit te nemen.
Bij brief van 29 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2006, heeft appellante beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van het naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2006 nieuw te nemen besluit.
Bij brief van 21 december 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te Rosmalen, en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. A.J. Rusting, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding.
2.2.    Appellante kan zich er niet mee verenigen dat verweerder de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2006 niet naleeft en nog geen nieuw besluit heeft genomen.
2.2.1.    Verweerder stelt dat hij het nieuwe besluit niet tijdig heeft kunnen nemen door het ontbreken van gegevens die benodigd zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hiertoe stelt hij dat onduidelijk was of de oorspronkelijke vergunningaanvraag opnieuw in behandeling had moeten worden genomen, daar appellante de oorspronkelijke aanvraag verschillende malen heeft gewijzigd. Voorts bestond volgens hem onduidelijkheid over de omvang van de inrichting en de inhoud van de in behandeling te nemen aanvraag.
2.2.2.    Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijk gesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
2.2.3.    In genoemde uitspraak van 29 augustus 2006 heeft de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verweerder gelast binnen dertien weken na verzending hiervan een nieuw besluit te nemen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 27 november 2006 een nieuw besluit had moeten nemen. Uit de stukken blijkt dat het ontwerp van het nieuwe besluit van 6 november 2006 tot 5 december 2006 ter inzage heeft gelegen. Verweerder heeft binnen de gestelde termijn geen definitief besluit genomen. Door niet uiterlijk op 27 november 2006 een nieuw besluit te nemen, heeft verweerder gehandeld in strijd met de door de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, vierde en vijfde lid, gestelde termijn.
2.3.    Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de vergunningaanvraag van appellante dient te worden vernietigd. Verweerder dient een besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. Nu verweerder ter zitting aannemelijk heeft gemaakt dat op korte termijn alsnog een definitief besluit zal worden genomen en gelet op de door verweerder gegeven reden voor de termijnoverschrijding, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom, als door appellante verzocht.
2.4.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
III.    draagt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland op binnen 10 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen;
IV.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 650,83 (zegge: zeshonderdvijftig euro en drieëntachtig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zuid-Holland aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll                                    w.g. Fransen
Lid van de enkelvoudige kamer                ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2007
407-542.