ECLI:NL:RVS:2007:BA1154

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603799/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor renovatie agrarische opstallen in Lingewaard

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard op 4 november 2003 geweigerd om appellant vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor de renovatie en verbouwing van bestaande schuren en opstallen op een perceel in Lingewaard. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, terwijl het oorspronkelijke besluit gehandhaafd bleef. De rechtbank Arnhem heeft op 6 april 2006 het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 12 februari 2007 heeft appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht, terwijl het college vertegenwoordigd was door een ambtenaar van de gemeente.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het bestemmingsplan "Buitengebied Gendt" op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied (A)" heeft. Volgens de planvoorschriften zijn op deze gronden alleen gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die noodzakelijk zijn voor een agrarisch bedrijf. Appellant betoogde dat de schuren en opstallen gebruikt worden voor agrarische doeleinden, maar de Raad van State oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat er geen sprake was van een agrarische bedrijfsvoering. De door appellant overgelegde gegevens over de veestapel en zijn bedrijfsvoering waren onvoldoende om aan te tonen dat er op het perceel een agrarisch bedrijf werd geëxploiteerd. Bovendien had appellant aangegeven te zijn gestopt met zijn varkensbedrijf en zijn inkomsten voornamelijk te halen uit caravanstalling.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het verlenen van de bouwvergunning in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 maart 2007.

Uitspraak

200603799/1.
Datum uitspraak: 21 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/3463 van de rechtbank Arnhem van 6 april 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard (hierna: het college) geweigerd appellant vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het renoveren en verbouwen van de bestaande schuren en opstallen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 juli 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard doch het besluit van 4 november 2003 met aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij mondelinge uitspraak van 6 april 2006, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 13 april 2006, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 20 juni 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 31 juli 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2007, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. D. Wintraecken, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door ing. T.H. Sengers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Gendt" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied (A)".
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor land- en tuinbouw met dien verstande dat op deze gronden uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toelaatbaar zijn, welke nodig zijn voor een agrarisch bedrijf.
Ingevolge artikel 1, aanhef en lid 9, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, wordt onder een agrarisch bedrijf verstaan een exploitatie-eenheid van grond en gebouwen, die kennelijk is bestemd en ingericht tot bedrijfsmatige uitoefening van land- en tuinbouw en/of intensieve veehouderij.
2.2.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat geen sprake was van agrarische bedrijfsvoering op het perceel. Hij voert daartoe aan dat de te verbouwen schuren en opstallen en de daaromheen liggende gronden worden gebruikt voor agrarische bedrijfsdoeleinden.
2.2.1.    Blijkens de beslissing op bezwaar en de uitgevoerde bouw- en milieucontroles was sprake van een zodanig beperkt aantal dieren dat daarmee geen sprake was van een bedrijfsmatige uitoefening van land- en tuinbouw en/of intensieve veehouderij als bedoeld in de planvoorschriften. De door appellant overgelegde gegevens, bestaande uit meitellings- en mestonderzoekgegevens en een MINAS-boekhouding, geven geen aanleiding voor een ander oordeel over de omvang van de veestapel. Tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure heeft appellant bovendien aangegeven te zijn gestopt met zijn varkensbedrijf en 90% van zijn inkomsten te verkrijgen uit de op het perceel gedreven caravanstalling. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van de aanvraag sprake was van een agrarisch bedrijf. De toekomstplannen zoals verwoord in de overgelegde zienswijze op het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Siervissenkwekerij aan de Angerensestraat te Gendt" zijn onvoldoende feitelijk onderbouwd om aannemelijk te achten dat sprake is van een aanzet tot een agrarisch bedrijf. Het door appellant ter zitting gedane beroep op het overgangsrecht treft geen doel. Nog afgezien van het te late tijdstip waarop het gestelde naar voren is gebracht, moet reeds aanstonds worden vastgesteld dat het bouwplan tot gevolg heeft dat de hoogte en de oppervlakte van de bestaande bouwwerken met meer dan de in de planvoorschriften toegestane 10% wordt vergroot.
De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het verlenen van de bouwvergunning in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Boermans
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2007
429-530.