200603855/1.
Datum uitspraak: 21 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Milieuwerkgroep Buren en Omstreken", gevestigd te Zoelmond, gemeente Buren,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 6 september 2005 heeft de gemeenteraad van Buren, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 augustus 2005, het bestemmingsplan "Gedeeltelijke herziening E bestemmingsplan Buitengebied Buren 1997" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 maart 2006, kenmerk 2005-009837, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 22 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 24 mei 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 16 augustus 2006 heeft verweerder medegedeeld dat het beroepschrift hem geen aanleiding geeft tot het indienen van een verweerschrift.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2007, waar de Stichting Milieuwerkgroep Buren en Omstreken, vertegenwoordigd door [secretaris], en [voorzitter], en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad van Buren, vertegenwoordigd door E. van Wijk-van Dam, ambtenaar van de gemeente, en [partij], als partij gehoord.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plan voorziet in de bouw van een bedrijfswoning en een uitbreiding van de bestaande bedrijfsruimte aan de [locatie] in Buren.
Het standpunt van appellante
2.4. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan. Volgens appellante is niet voldaan aan de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2002, no. E01.98.0393/1. Appellante voert hiertoe onder meer aan dat op grond van de uitspraak de verplichting bestaat de bestemming van het perceel te verzwaren.
Het standpunt van verweerder
2.5. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plan goedgekeurd.
Vaststelling van de feiten
2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1. Het plan ziet op een gedeelte van de gronden van een bestaand fruitteeltbedrijf aan de [locatie]. Deze gronden maken deel uit van het gedeelte van het op 4 november 1997 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Buren 1997" waarvan de goedkeuring bij uitspraak van 23 januari 2002, no. E01.98.0393/1 door de Afdeling is vernietigd.
2.6.2. Bij brief van 11 januari 2006 heeft de Voorzitter verweerder op grond van artikel 8:45, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verzocht het besluit waarbij opnieuw is beslist omtrent de goedkeuring, voor zover dit is vernietigd, in te zenden, in dier voege, dit mee te nemen naar de zitting. Ter zitting is door verweerder verklaard dat tot op heden niet opnieuw is beslist omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied Buren 1997", voor zover noodzakelijk.
2.6.3. Ter zitting heeft verweerder toegezegd op korte termijn een nieuw besluit omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied Buren 1997" te zullen nemen.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. Verweerder heeft, zoals weergegeven in overweging 2.6.2., geen heroverwegingsbesluit genomen zodat het bestemmingsplan "Buitengebied Buren 1997", voor zover het onder meer betreft de gronden waar de partiële herziening op ziet, ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet van kracht was. Zoals ter zitting is bevestigd is verweerder bij de toetsing van het onderhavige plan ten onrechte uitgegaan van het van kracht zijn van het bestemmingsplan "Buitengebied Buren 1997".
Gelet op de samenhang tussen het bestemmingsplan "Buitengebied Buren 1997" en de onderhavige partiële herziening daarvan, dient verweerder eerst te beslissen over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied Buren 1997" alvorens een goedkeuringsbesluit wordt genomen inzake de partiële herziening.
2.7.1. Onder de vorengenoemde omstandigheden moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 21 maart 2006, kenmerk RE2005-009837;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 24,83 (zegge: vierentwintig euro en drieëntachtig cent); het dient door de provincie Gelderland aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Gelderland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2007