Uitspraak
200507216/1.
200507216/1heeft de Afdeling het hoger beroep van verzoeker tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen van 19 juli 2005 ongegrond verklaard en die uitspraak bevestigd. De uitspraak van de Afdeling is aangehecht.
Raad van State
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 maart 2007 uitspraak gedaan op een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van 7 juni 2006. Het verzoeker, die in deze procedure niet bij naam is genoemd, had het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen van 19 juli 2005 verloren. De verzoeker vroeg om herziening op basis van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat hij meende dat er feiten en omstandigheden waren die niet bekend waren vóór de eerdere uitspraak en die tot een andere beslissing hadden kunnen leiden.
De verzoeker stelde dat de berekeningen van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer met betrekking tot de terugvordering van een deel van de huursubsidie over de jaren 1996-1997 onjuist waren. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de verzoeker niet had aangetoond dat de feiten en omstandigheden die hij aan zijn verzoek ten grondslag legde, niet bekend waren vóór de eerdere uitspraak. De overgelegde stukken waren namelijk van vóór die uitspraak en konden dus niet als nieuw bewijs worden aangemerkt.
Daarnaast voerde de verzoeker aan dat de minister niet had gereageerd op zijn verzoek tot schadevergoeding. De Afdeling merkte op dat dit verzoek tot schadevergoeding na de eerdere uitspraak was ingediend en dat dit geen grond voor herziening kon opleveren. De Afdeling concludeerde dat het verzoek tot herziening moest worden afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 21 maart 2007.