ECLI:NL:RVS:2007:BA1660

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200609259/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Dronten Zuidelijk Deel

Op 22 maart 2007 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door verzoekers tegen het besluit van de gemeenteraad van Dronten, dat op 20 juli 2006 het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Dronten Zuidelijk Deel (1090)" had gewijzigd vastgesteld. Verzoekers stelden dat de goedkeuring van het bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Flevoland onterecht was, omdat het plan hen zou benadelen en niet correct was gepubliceerd. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 maart 2007, waar verzoekers en vertegenwoordigers van de gemeente en de provincie aanwezig waren.

In zijn overwegingen concludeerde de Voorzitter dat de verzoekers ontvankelijk waren in hun bezwaren, maar dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter oordeelde dat de wijze van publiceren van het bestemmingsplan geen misleiding had opgeleverd en dat verzoekers zelf verantwoordelijk waren voor het op de hoogte blijven van relevante ontwikkelingen. Daarnaast werd vastgesteld dat de bezwaren van verzoekers met betrekking tot de esthetische aspecten van het plan niet voldoende waren om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. De Voorzitter wees het verzoek af en concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige communicatie en de verantwoordelijkheden van burgers in het kader van bestemmingsplannen. De Voorzitter heeft de belangen van de verzoekers afgewogen tegen de procedurele en inhoudelijke aspecten van het bestemmingsplan en kwam tot de conclusie dat het besluit van de gemeenteraad en de goedkeuring door de provincie rechtmatig waren.

Uitspraak

200609259/2.
Datum uitspraak: 22 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2006 heeft de gemeenteraad van Dronten het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Dronten Zuidelijk Deel (1090)" gewijzigd vastgesteld.
Bij besluit van 31 oktober 2006, kenmerk 468873, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 21 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2006, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 17 februari 2007 heeft [partij] die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 maart 2007, waar verzoekers, in de persoon van J.G. Floris, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.H.J. Grutters, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn [gemachtigde] namens [partij], als belanghebbende, en de gemeenteraad van Dronten, vertegenwoordigd door mr. A. Deuzeman, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het plan voorziet onder meer in het herstel van de omissie van het bestemmingsplan "Dronten Zuidelijk Deel (1050)", waarbij abusievelijk de bestemming "Tuin" aan het achtererf van het perceel aan de Pimpernel 10 was toegekend. In het voorliggende plan wordt aan dit plandeel de bestemming "Woondoeleinden II" aan het achtererf toegekend op grond waarvan erfbebouwing in de vorm van een tuinhuis mogelijk wordt gemaakt.
2.3.    Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden II" en beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plandeel te voorkomen. Daartoe voeren zij aan dat het ontwerp waarin dit plandeel is opgenomen op een gebrekkige wijze is gepubliceerd en dat zij niet persoonlijk op de hoogte zijn gehouden van de ontwikkelingen omtrent het plandeel. Voorts voeren verzoekers aan dat het plandeel leidt tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat en dat het in strijd is met de opzet van de wijk en derhalve esthetisch onverantwoord is.
2.4.    De Voorzitter stelt voorop dat verzoekers, anders dan zij in hun verzoekschrift lijken te veronderstellen, ontvankelijk zijn in hun inhoudelijke bezwaren. Aangezien het plandeel gewijzigd is vastgesteld, is de Voorzitter van oordeel dat verweerder terecht de bedenkingen van verzoekers bij zijn besluit omtrent goedkeuring heeft betrokken.
2.5.    De Voorzitter ziet in de aangevoerde formele bezwaren geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De wijze van publiceren heeft naar het oordeel van de Voorzitter geen aanleiding behoeven te geven tot misleiding. Voorts hebben verzoekers een eigen verantwoordelijkheid om zich op de hoogte te houden van eventuele ontwikkelingen omtrent plannen waar zij belang bij hebben. Voorshands is derhalve niet gebleken dat de wettelijke procedure niet of onjuist is gevolgd, en evenmin van onregelmatigheden als gevolg waarvan verzoekers in hun belangen zouden kunnen zijn geschaad.
2.6.    In hetgeen verzoekers hebben aangevoerd ten aanzien van de opzet van de wijk en het esthetische karakter daarvan ziet de Voorzitter evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de bebouwingsbepalingen voor bijgebouwen een uniforme regeling is ten aanzien van bijgebouwen, waarbij onder meer de gezamenlijke oppervlakte van alle bijgebouwen ten hoogste 60 m2 en de goothoogte van bijgebouwen ten hoogste 3,00 meter mag bedragen. Naar het oordeel van de Voorzitter heeft verweerder deze regeling, mede gelet op de ruime opzet van de directe omgeving, in redelijkheid als passend kunnen aanmerken in een stedelijke omgeving, zoals in het voorliggende geval. Het uitgangspunt dat door de gemeenteraad in dit kader is gehanteerd, waarbij aan de voortuin van de woningen in deze wijk de bestemming "Tuin" zonder bouwmogelijkheden wordt toegekend en aan het achtererf van de woningen de bestemming "Woondoeleinden" met mogelijkheid voor de bouw van bijgebouwen, acht de Voorzitter evenmin onredelijk. Nu de woning aan de Pimpernel 10 naar het noorden is georiënteerd kan uit dien hoofde aanvaardbaar worden geacht dat eventuele bijgebouwen niet aan de noordzijde, maar aan de zuidzijde van deze woning geprojecteerd dienen te worden. Dat het uitzicht vanuit de woningen van verzoekers hierdoor in meer of mindere mate beperkt zou kunnen worden, acht de Voorzitter voorshands niet onaanvaardbaar.
2.7.    Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel                                    w.g. Langeveld
Voorzitter                                   ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2007
317-522.